Votum en Zegen Gz 133: 1,2,3 Wet Gz 133: 4, 5 Gebed L Jona 3:1-9 Ps 2:4 T Jona 3:10-4:11 Preek Ps 87: 1,3,4,5 Gebed (voorbeden) Collecte Gz 121: 8, 9

Ik ben gefascineerd door het Jodendom.
Ze hebben, soms gekke, soms mooie gebruiken.
Zo worden sommige bijbelboeken bij vaste feestdagen gelezen.
Dit geldt ook voor het boek Jona.
Dat wordt door Joden altijd gelezen op Grote Verzoendag,
die ene dag per jaar waarin de hogepriester offers bracht
voor het hele volk en dat bloed liet zien in het heilige der heilige.
Alle zonden, vooral de zonden die je per ongeluk had gedaan
of je niet bewust van bent, worden die dag vergeven.

Het boek Jona gaat over bekering, van Jona, van Nineve.
Maar laat ook iets van de diepe drijfveer van God zien.
Hij laat zich diep in het hart kijken.
Ik mag vanmiddag iets laten zien van dat mooie hart van God.
Kijk je mee?

God wil genadig zijn!
en niet alleen voor zijn uitverkoren Israël, maar ook voor heidenen.
En dit klinkt voor niet meer zo schokkend als voor de Jood Jona,
maar voor hem moet het heftig zijn geweest.
God had toch juist Israël uitverkoren?
Niet de andere volken.

Maar God wil genadig zijn, ook voor Nineve.
Dat zie je omdat God sowieso iemand stuurt.
God had ook zijn straf zomaar kunnen voltrekken.
Of, het andere uiterste, onverschillig kunnen denken:
laat ze maar hun gang gaan, het zijn maar heidenen.
Maar zo is God dus blijkbaar niet.
Hij geeft om mensen. Ook de mensen buiten het verbond.
Mensen buiten je blikveld, mensen buiten onze aandacht en voorkeur.
Er is niemand die buiten zijn aandacht valt.

Nineve was een grote stad.
Het was de hoofdstad van Assur, lange tijd een machtig land,
groter en sterker dan Israël.
Israël stelde in de tijd van Jona niet zoveel meer voor.
Het was niet meer zo sterk als in de goede oude tijd van Koning David.
Nee, het rijk was zelfs gescheurd.
Juda en Benjamin blijven trouw aan het huis van David,
maar Israël, het tienstammen–rijk gaat zijn eigen weg.
Ze begonnen eerst de stierenbeelden de aanbidden als hun God.
Langerzamerhand werden ook andere goden en godinen vereerd.
We zien in het geschiedenisboek Koningen
dat het hierdoor bergafwaarts gaat met het tienstammenrijk.

Maar God blijft profeten sturen, want God wil genadig zijn.
Die profeten zeggen tegen het volk:
Ga God niet op je eigen manier dienen, ga niet naar die stomme stieren.
Ga toch geen andere Goden dienen, geen Baäls, ga niet bij mij weg!

Als straf stuurt God andere volken op Israël af,
die stukje bij beetje van het land afpikken.
Uiteindelijk, als het volk keer op keer niet blijkt te luisteren,
wordt het tienstammenrijk door Assur in ballingschap gestuurt.
Helemaal weg.
In de tijd van de profeet Jona is het nog niet zo ver.
En of Jona ook een profeet was die zo profeteerde weten we niet.
Het boekje Jona is, zeker als je het vergelijkt met de andere profeten,
wel wat anders.
In het geschiedenisboek Koningen komen we deze Jona ook tegen
en het vertelt iets meer over zijn werkzaamheden als profeet.
In 2 Koningen 14 staat:

Jerobeam herstelde de grens van Israël,
van Lebo–Hamat tot aan de Zoutzee, zoals de HEER, de God van Israël,
had voorzegd bij monde van zijn profeet Jona, de zoon van Amittai, uit Gat–Hachefer.
De HEER had namelijk gezien hoe bitter de Israëlieten, van hoog tot laag,
te lijden hadden en dat er niemand was die hun te hulp kwam.
En omdat hij had besloten om de herinnering aan Israël op aarde niet uit te wissen,
liet hij hen door Jerobeam, de zoon van Joas, bevrijden.
(2Kon 14:25–27)

Hier staat dus dat Israël het moeilijk had,
onder al die volken die Israël onderdrukte.
Maar God krijgt medelijden.
God wil genadig zijn en laat Jona profeteren
dat de landsgrenzen weer stabieler zullen worden.
Dat de koning weer voor rust en veiligheid zal zorgen.
Deze koning, Jerobeam, 2e van zijn naam, doet verder niet veel goeds,
maar God is nu eenmaal zo ontzettend goed
en geeft zijn volk weer even stabiliteit.
Onverdiend, maar God wil nu eenmaal genadig zijn.

Maar gun je dat iedereen?
Wil je de goedheid van God wel delen met anderen?
Zoiets kostbaars als de genade van God,
die verspil je toch niet aan jan en alleman.
Nee, daar ben je zuinig op. Toch?

Jona denkt in elk geval zo.
Hij wil niet dat God genadig zal zijn voor Nineve.
Je hoort hem klagen in vers 2:
Ach HEER, heb ik het niet gezegd toen ik nog thuis was?
Daarom wilde ik naar Tarsis vluchten. Ik wist het wel:
u bent een God die genadig is en liefdevol, geduldig en trouw,
en tot vergeving bereid.

Deze mooie woorden zou zou je in een lofpsalm verwachten,
maar bij Jona is het een verwijt of zelfs een aanklacht.
Het vind het een slechte eigenschap van God
dat hij liefdevol en genadig is.
Hij zegt: Ik wist het wel, ik zag het al aankomen.
Het is weer zover, God moet weer eens goed doen.
Maar ik hoef dat niet te zien, laat mij maar dood gaan…

Ik snap wel dat Jona niet naar Nineve wil.
Het is niet dat hij daar niet graag een donderpreek zou houden.
Dat zou hij best fijn hebben gevonden.
Maar als de mensen zich bekeren, dan gaat God Nineve,
die vijandelijke stad, die het Israel zo moeilijk maakt,
helemaal niet meer verwoesten.
God is genadig, maar dat gun je niet aan het land
dat je dreigt te onderdrukken.
Heeft Jona net mogen profeteren dat God genadig is voor Israël
en dat de koning de grenzen weer mag versterken, krijg je dit!

En misschien herken je daar wel iets in,
in de ergenis over die ontzettend oneindige goedheid van God.
God is zo onverdiend goed, en geeft zoveel;
en dan ook nog helemaal gratis, dat je je helemaal ongemakkelijk voelt.
Verbaasd vraag je: is dat allemaal voor mij?
Het is zo overweldigend, en daardoor soms irritant. Ik snap het niet.
Je gunt het pas jezelf als je iets kan terug doen.
Dat zou het toch ook iets makkelijker maken om aan te nemen,
als je iets kan terug geven?

Maar ook tussen mensen onderling.
Wens je het iedereen toe dat God hen genadig mag zijn,
of zijn er mensen waarvan je denkt nou, ik hoop niet dat zij zich bekeren…
Of nog sterker: Wie wil je in de hemel absoluut niet tegenkomen?

Maar ook als we het wat dichter bij onszelf houden.
Hoeveel geef je erom dat je straat zich bekeerd?
Of vinden we dit kerkje wel goed zo?
En dan bedoel ik dus niet, dat je wel zou willen dat dat rotjong
uit de straat tot geloof komt zodat je geen last meer van hem hebt.
Maar dat je echt, omdat je graag wilt dat ze
de genade van God leren kennen, wil dat iemand zich tot God bekeerd.

Gun ik God ook aan anderen, wil ik Hem delen of voor mezelf houden?
Nou, ik ben niet de enige die God liever voor mezelf hou.
De Joden in de tijd van Jezus waren net zo.
Blij met hun verbond, maar daardoor ook lekker intern gericht.
De vroege kerk heeft echt moeten leren
dat het verbond is open gebroken, voor Jood en Griek,
voor Saksen, Sallanders en Syriers.

Je ziet het ook al aan Jezus.
Had elke andere Jood een hekel aan de Samaritanen, –
die half–aangepaste buitenlanders,
nog erger veracht dan niet–ingeburgerde Marrokanen.
Jezus niet, hij ziet ze staan en zoekt ze op.
Hij gunt hun wel zijn aanwezigheid en praat met ze.
Net zo goed als hij ook gewoon eet met hoeren en tollenaars.
Hij geeft om mensen, en wil ze van God vertellen.
Ongeacht hun sociale status, geaardheid of politieke voorkeur.
Hij wil iedereen zijn liefde laten zien en delen van wat hij heeft.
Want er is hem gezegd hoe hij moet doen:
recht, trouw, en nederig de Weg voorgaan.
Jezus wil nu eenmaal genadig zijn.
Dat zit hem in het bloed. Gun je dat iedereen?
Als je niet kwaad blijft kun het het leren
kijk maar hoe God dat bij Jona probeert te doen.
Ik zie Jona als een driftig mannetje. God vraagt hem (vs 4)
He, klopt het wel dat je zo ontzettend boos bent? Is het wel terecht?
Maar Jona geeft geeneens antwoord.
Nee. Sterker nog, hij gaat zitten wachten. Wachten!?
Waarop? Als God niets gaat doen met Nineve, kan je lang wachten!

Zie je hem al boos zijn hutje bouwen?
Lekker met een bijl hard in het hout hakken.
Met een hamer goed stevig timmeren. Driftig.
Even de agressie kwijt.
En dan is zijn hutje klaar, heeft hij een plekje tegen de schaduw gemaakt.
Hij is van plan daar te gaan zitten.
Wachten, op de grond zitten, want hij is zijn campeerkrukje vergeten.
Armen over zijn benen. Mokken, kijken, en wachten.
Maar dan…

Dan laat God zomaar, en supersnel een boom groeien.
Lekker! Nog meer schaduw.
Het is als het verdiende koude biertje na een warme dag hard werken.
Oh. Lekker…
Dat is toch goed van God?
De tekst zegt dat ook: Het doel was om zijn ergenis te verdrijven,
om het heethoofd even af te laten koelen.
God doet moeite, hij is zo geduldig en liefdevol,
om ook bij lastige figuren door te dringen.

Maar God blijft niet alleen met zachte hand Jona sturen.
Nee, Jona moet nu ook maar eens zijn lesje leren.
Het is alsof God met een vergrootglas mieren verbrand.
Ja, het is God die die worm stuurt,
Hij zet de zon een standje hoger,
en stuurt die droge wind; vers 7 en 8 laten zien:
God doet het erom.
Niet om, zoals met mieren onder een vergrootglas
gewoon gemeen te zijn, maar om Jona wat te leren,
God wil dat Jona hem echt hoort,
dat hij leert kijken met de ogen van de ander.

Dramatisch als hij is begint Jona te klagen
In ben liever dood dan dat ik zo verder moet leven…
Ik denk zelfs dat God erop rekende dat hij ging klagen,
want God wil weer in gesprek komen met Jona.
De vorige vraag was nog onbeantwoord.
Dus vraagt God het weer: Is het terecht dat je zo kwaad bent?

Ik doe nu een beetje onaardig over Jona,
maar ik denk echt dat hij een echte en eerlijke man is.
Hij zegt wat hij voelt en is niet bang voor God;
als hij boos is mag God het ook weten.
Ik geloof dat God van zulke echte en integere mensen houdt.
God gebruikt van die onbeholpen rauwdauers als Simson, Jona, en Petrus.
Wat ik mooi vind aan Jona: Hij is zo vertrouwd met God
dat hij het ook aandurft om met God in gesprek te gaan.
Want je moet het lef maar hebben om God voor de voeten te gooien:
U bent te goed voor deze mensen!

Zoiets durf je alleen, als je echt weet hoe genadig God is.
Als je weet: Hij kan wel tegen een stootje.
En zelfs als je het te kwaad maakt, of boos blijft –
Hij zal je wel stilzetten om je het te laten zien.
Dat is nog eens vertrouwen op Gods goedheid:
Zelfs als ik kwaad blijf kan God het me leren.

Leren, om te kijken zoals God naar ons kijkt.
Want dat is het doel van deze les,
dat Jona zich leert verplaatsen in God,
en leert zien hoe hij de wereld ziet.

Want wat is er nu precies gebeurd?
Jona is boos over zijn wonderboom.
En dat geeft God de kans om te vertellen hoe boos hij zou zijn
als de stad Nineve zou worden weggevaagd.
En waar let God dan op? Wat ziet God in die stad?

Mensen die het verschil tussen links en rechts niet kennen,
dat is een uitdrukking voor jonge kinderen.
Dus als er alleen al 120.000 jonge kinderen zijn,
hoeveel mensen dan wel niet in totaal?
Ik las ergens een schatting van 600.000.

Maar God is geen econoom die het om de massale cijfers is te doen.
Eerder juist andersom.
Als Abraham voorbede doet voor Sodom en Gommora,
dan zouden niet 40, 30 of 20 rechtvaardigen de stad nog kunnen redden,
maar 10 was al voldoende geweest.
God wil geen onschuldigen treffen.
God is niet iemand van de grote nummers, maar juist van de kleine.
Het gaat er dus niet om of er in de stad 120– of 600.000 inwoners zijn,
maar om het feit dat het kleine kinderen zijn;
God wil geen onschuldigen treffen.

En wat ziet God nog meer in de stad?
Koeien! Heel veel, en schapen, geiten, kippen, allemaal onschuldig.
Had je gedacht dat dieren een reden kon zijn
om die slechte stad te sparen?
Voor God dus wel.
Want dat is wat Hij ziet, God ziet nog onschuld in Nineve!
Onschuld in Nineve, dat is net zoiets absurds als gulheid op de Beurs
zelfbeheersing in de Ikea, of kuisheid op de Wallen.
Maar dat is wat God ziet.
Daarom zal hij nooit zomaar straffen.
God wil graag genadig zijn, en als hij gaat straffen,
dan nooit onschuldigen.
Dat is wat Jona, door zijn politieke belangen was vergeten.
En God hem wil leren inzien.

Is dat nou gelukt? Het verhaal van Jona wordt niet verder verteld.
Hier stopt het. Met een open einde.

Als verhaal is het echt heel mooi verteld.
Het is komisch en beeldend,
en dat einde vind ik ook wel aangrijpend:
Dus zo lief heeft God de wereld.
Een verhaal dat zo mooi wordt verteld nodigt ook uit
om nog beter naar de tekst te kijken.
Het eindigt met een open einde, maar wij zijn nog niet helemaal klaar.
Nog een ding. Vergelijk vers 4 eens met vers 9.

Beide keren vraagt God aan Jona Is het terecht dat je zo kwaad bent?.
We zagen dat in vers 4 er geen antwoord kwam maar in vers 9 wel.
Jona zegt Ik ben verschrikkelijk kwaad, en terecht!
God spreekt dat ook helemaal niet tegen.
Ik denk dat dat is omdat dat precies het antwoord is
dat God zou hebben gegeven
als iemand zomaar Nineve van de kaart zou vegen.
Als men onschuldigen vernietigt wordt hij verschikkelijk kwaad, en terecht!
Zo wordt de kleinzielige boosheid van Jona
opeens een terechte heilige woede.
Jona beleeft het zelf: het is niet normaal, om, alsof het niets is,
een boompje te vernielen,
of voor de lol mieren onder een vergrootglas te verbranden,
of, alsof het niets is al die koeien en geiten en kippen te vernietigen.
Het is niet normaal om zomaar een stad plat te leggen…

Deze omdraaing maakt Jona’s ervaring met de boom,
hoe God naar wereld kijkt.
Jona genoot van de schaduw.
Dat heeft God dus in het groot met de schepping;
voor hem is de wereld is dus als een prachtige boom
waaronder God lekker kan zitten in de warme zomer.
God kan genieten van mensen!
Zoals hij op de 7e dag rustte en zag hoe goed alles was.
Tegelijk is die wereld ook zo kwetsbaar als die boom,
er hoeft maar een wormpje de boel aan te vreten, en de boel vergaat…
En maak je dan maar boos over het onrecht.
Maak je kwaad over een dood kind op een strand.
Over hoe oneerlijk het geld over de wereld is verdeeld,
en in welke beroerde omstandigheden men in de 3e wereld
er toch wat van probeert te maken.
Maak je maar kwaad, terecht kwaad.
Deze wereld is vol onrecht, ontrouw, en opgeblazenheid,
en is als die verdorde boom.
Het verdriet dat God daarover heeft, kennen we een beetje.
Iets van zijn heilige verontwaardiging proeven we
als we kijken naar wat God ervoor over had om deze wereld te redden.
God wil zo graag genadig zijn.
Hij houdt zijn lieve zoon niet voor zichzelf maar gunt hem ons.
En terwijl God naar de verdorde wereld kijkt,
geeft Jezus zich weg in daar aan het kruis,
die wonderboom die daar opeens uit de grond schoot.

Hij deelt zichzelf uit in brood en wijn:
Het is Jezus’ grote verzoendag.
God blijft nu niet niet meer kwaad
en zo kunnen we leren hoe God naar ons kijkt.
God wil nu eenmaal genadig zijn. Dat zit hem in het bloed.

Amen


online delen:

tag bekering volken grote verzoendag avondmaal boom Jona Assyrie Nineve Sodom en Gomorra Jerobeam II

Deze preek maakt deel uit van een serie: Jona
Twee preken uit 2017; de eerste bij een doopdienst, de tweede over bekering. Aangevuld met een oudere preek, over hoofdstuk 3 en 4, verzoening.

  1. Jona. 1 - De doop van Jona
  2. Jona. 2 - Die komt er wel (onderwater-geloof)
  3. Jona. 4 - Grote Verzoendag (huidige pagina)

Meer preken uit Jona