Votum en Groet OPW 355 U die mij geschapen hebt (=ELB 315) Gebed voor de opening van het woord L: 2Kor 8:1-15 L: 2Kor 9:1-15 OPW 331 Breng dank aan de Eeuwige (=ELB 328) T: 2Kor 9:11 Preek over 2Kor 9:11 Aankondiging van de vorm van danken DNPS 104:1,3,4 (Met diep ontzag prijs ik U, hoogste HEER) Dankgebed voor voedsel (AH) Dankgebed voor schepping (BB) DNPS 104:5 (De maanden laat U tellen door de maan) Dankgebed voor Gezondheidzorg en onderwijs (AO) DNPS 104:7 (Al wat leeft wacht op uw vrijgevigheid) Dankgebed voor mensen die omzien (AV) Dankgebed voor eerlijk delen (ik) DNPS 104:8 (Laat onze HEER voorgoed verheven zijn) Collecte PvN 67 (Heer, zegen ons) Zegen en Danish Amen

Geliefde gemeente van onze Heer Jezus Christus,

We delen in Gods goedheid.
Vanavond, met dankdag, staan we stil bij gewas en arbeid.
En dat klinkt als een uitgesleten zinnetje, zo’n oude frase,
dat je nauwelijks nog weet wat het inhoudt.
Gewas, alles wat er groeit, waar we van eten,
wat we achterloos naar binnen schuiven, zonder er na om te kijken,
of weggooien als het over is of ons niet meer aanstaat.
En arbeid, alles wat we doen; soms in sleur, omdat het moet,
je kunt nu eenmaal niet altijd alles leuk vinden, en je moet toch leven.
Van allebei ga je ervan uit, hoe gewoon het is,
we beschouwen het als een gegeven, of een basis–recht.
Pas als het er niet is, krijg je door wat het is,
hoe goed het is, om het te hebben.
Een gegeven, dat is iets wat je gegeven is.
Door God, daar komt het vandaan en het hoort ook bij hem.
Maar is het eerlijk om pas op te merken hoe goed het is,
als we het missen?
Zijn we dan zo aan Gods goedheid gewent,
dat Hij onopvallende achtergrondruis is geworden?
Het is goed om te beseffen, dat we delen in Gods goedheid.

Maar hoe kunnen wij danken,
voor iets wat te gewoon is, om nog op te vallen?
Uit de tekst van vanavond komen eigenlijk twee manieren
om daar weer wat mee te doen.
De eerste is die van bewustwording:
“U bent in ieder opzicht rijk geworden”, zegt Paulus;
we zijn rijk geworden, omdat we het van God hebben gekregen.
Dit vind ik dus een lastige,
want ik heb misschien wel te vaak gehoord
om nog echt goed binnen te laten komen.

Maar de tweede, dat is een manier van weggeven.
“U bent in ieder opzicht rijk geworden om in alles vrijgevig te kunnen zijn.”
Paulus zegt daar eigenlijk mee:
Oefen maar, door uit te delen van dankbaarheid.
Er gebeurt dan namelijk iets moois:
je wordt een middel, ja, jij wordt een middel van God,
in de manier waarop Hij zijn goedheid uitdeelt.

En deze twee versterken elkaar.
Als jij uitdeelt, ontdek je hoe rijk je eigenlijk bent.
Dat helpt om te voelen hoe mooi het eigenlijk is
wat we van God hebben gekregen.
Maar voor degene aan wie je het geeft:
die krijgt iets, en die dankt God ervoor.
Iemand dankt God voor jou, voor wat jij gaf.
Paulus’ conclusie is: “uw vrijgevigheid leidt (…) tot dankzegging aan God.”
Zie je hoe rijk je dat maakt?
Wat bemoedigend om zo door God ingezet te worden,
in de manier waarop Vader voor al zijn kinderen zorgt.
En daarmee ben je dus weer bij dat eerste,
hoe gezegend we zijn, in alle opzichten rijk geworden.
We delen in Gods goedheid, als we uitdelen van zijn goedheid.


In het zendingsgebied in Griekenland geeft Paulus dan een kort overzicht
van de goedheid van de gemeentes.
Paulus schrijft aan Kortine, dat is de hoofdstad van de regio Achaje.
En hij vertelt ze over de buur–gemeenten daarboven, in Macedonië.
Dat zijn gemeentes zoals: Filippi, Thessalonica, Berea.
Daar zijn ze zo blij met God dat ze graag willen meedoen
met een collecte voor Jeruzalem.
Naar menselijke maatstaven zijn ze niet bijzonder welvarend.
Maar ze staan te trappelen om hun dankbaarheid aan God
vorm te geven, door iets terug te willen doen.

“Uit eigen beweging hebben ze ons dringend verzocht
mee te mogen doen aan de collecte,
waarmee de heiligen in Jeruzalem zullen worden ondersteund.”

Ze zijn zo dankbaar voor al de zendingsactiviteit
die er vanuit Jeruzalem kwam. Daar komt het evangelie vandaan.
Daar is het begonnen.
En nu ze daar diaconale hulp nodig hebben, geven ze graag.

Paulus zegt nu tegen de gemeente in Korinte,
jullie blinken in alles uit;
zijn naar de menselijke maatstaven super gezegend:
het is een rijke bruisende stad. Jullie zijn welsprekend,
intelligent, goed geschoold. Ze blinken uit in van alles.
En nu zegt Paulus, blink dan ook maar in deze collecte uit.

Je kan bijvoorbeeld je kinderen stimuleren iets goeds te doen,
door het competitief te maken:
Wie het eerst boven is!, zeg ik tegen Eline,
als ik het geduld niet heb, om hen op hun tempo naar bed te brengen.
Of als ze achterin de auto zitten, en het geluid is echt ff te gek:
zullen we doen wie het langste stil kan zijn…?
Volgens mij kan het misgaan, en kun je er jaloezie mee kweken,
altijd maar vergelijken met de ander, als maar willen winnen,
in plaats van tevreden te zijn.
Doet Paulus dat nu ook?

Hij zet de gemeentes in elk geval niet tegen elkaar op, van:
ga maar met elkaar vechten wie het meest voor een ander overheeft.
En het doel is ook niet om jaloers te gaan vergelijken.
Maar het is wel een gezonde uitdaging.
Als de vraag op je pad komt, om een uitgeprocedeerd gezin op te nemen,
en je ziet mensen aanbieden, dat het wel bij hen kan,
dan houdt me dat een spiegel voor.
Wat gaaf als mensen daartoe bereid zijn! Heb ik echt bewondering voor.
Meet je daar maar aan, kan ik dat ook, wil ik dat ook?

Paulus zegt: “Ik zeg dit niet als een bevel;
maar door op de inzet van anderen te wijzen
wil ik nagaan of uw liefde oprecht is.”

Dus stel jezelf de vraag: hoe ziet jouw dankbaarheid er uit?
Willen we delen, uitdelen van Gods goedheid?


Aansporen tot goedheid vind ik iets lastigs.
Want al snel wordt het dweperig, drammerig.
Het lijkt dan alsof er iets tegenover moet staan,
een tegenprestatie voor het verhaal van Gods genade.
Alsof er iets getoetst wordt; Paulus zegt dat met zoveel woorden:
“ik wil nagaan of uw liefde oprecht is.”

Dat kan helemaal verkeerd overkomen. Alsof het niet genoeg is.
En het wordt zeker verkeerd gebruikt,
als een smerige truc, om mensen geld afhandig te maken.
Het zijn vaak juist de oprechte mensen,
gezegend met naïviteit, die daarin trappen.
Paulus heeft in Korinte zelfs met dat verwijt te maken gehad.
Ze dachten daar, dat hij zichzelf wilde verrijken.
Je kunt dat erin lezen, in de oproep dat je naar vermogen moet geven,
dat het rijke Korinte niet mag achterblijven,
bij de armere buurgemeenten.
Je kunt het lezen in zinnen als:
“Bedenk dit: wie karig zaait, zal karig oogsten;
wie overvloedig zaait, zal overvloedig oogsten.”

Ik hoor dan bijna een soort wijzend vingertje,
een bezwerende stem, die me doet denken aan welvaartsevangelisten,
gierige wolven, die zeggen: als jij mijn vliegtuig financiert,
zal God je zegenen.
En mensen geven dan eigenlijk van wat ze niet missen kunnen.
Maar dat is niet wat Paulus bedoelt.
“Als u bereid bent mee te doen, wordt niet verwacht dat u geeft
van wat u niet heeft maar van wat u heeft.
Het is niet de bedoeling dat u door anderen te helpen zelf in moeilijkheden raakt.
Er moet evenwicht zijn.”

“Laat ieder zoveel geven als hij zelf besloten heeft,
zonder tegenzin of dwang, want God heeft lief wie blijmoedig geeft.”

Juist in dat oprechte geven, zit de vrucht, de toets:
of de liefde oprecht is.

De tekst van vanavond begon met de woorden:
“U bent in ieder opzicht rijk geworden.”
Daar hebben we uit gehaald dat God eerst alles geeft.
Laten we die invalshoek dan ook nemen,
als je die schijnbaar drammerige, claimerige zinnen leest.
Kijk eens wat er gebeurt als we dat eerst op God betrekken:
“wie karig zaait, zal karig oogsten;
wie overvloedig zaait, zal overvloedig oogsten.”

Wat heeft God gezaaid, wat heeft hij nu in jou geïnvesteerd?
Wat heeft hij jou gegeven?
Wat heeft hij in jou gezaaid; heeft hij je niet alles gegeven?
En wat komt daar uit voort? Oprechte liefde toch?
Welke opbrengst, welke vruchten mag God verwachten?


Eerder, in hoofdstuk 8 verwijst Paulus naar een verhaal uit de woestijn.
“Hij die meer had, dat niet te veel
hij die minder had, had niet te weinig.”

Dat gaat over het verzamelen van manna, dat wonderlijke brood,
dat God in de woestijn gaf, en hij gaf genoeg.
Trek dat ook maar door naar hoe wij leven van genoeg genade.
Wat mensen geven, als teken van hun dankbaarheid,
is als wonderbrood in de woestijn;
ook dat is iets wat God je geeft: die dankbaarheid.
Als ik geef, is het niet teveel,
en als ik minder geven kan, is het niet te weinig,
het is God niet te min, alsof je moet presteren.
Alles wat we geven, ook onze dankbaarheid, is ons door God gegeven.

Paulus vertelt hoe het de genade van God is,
die mensen dankbaar maakt.
Wat jij krijgt van God, kreeg je via andere mensen.
En dat zijn broers en zussen,
waarbij Gods goedheid hen ook niet onveranderd liet.
In hun dankbaarheid aan God, deelde ze met jou,
in liefde, aandacht, gaven, geld.
Zie je hoe wijs dat is? hoe geniaal van God;
Zie je hoe we hem daarom moeten loven,
Hoe we alle reden hebben hem te danken?

Jij bent gezegend, om vrijgevig te kunnen zijn,
en die gulheid leidt tot dankzegging aan God.
En die dankzegging zorgt er weer voor
dat iemand ziet hoe rijk hij eigenlijk is.
En ook die geeft daar weer van door.

We delen uit, en zo delen we in Gods goedheid.
Amen


online delen:

tag danken dankbaar goed doen collecte

Meer preken uit 2 Korintiërs