Stilte Votum (LB 291a) (eerst een keer voorspelen) en Groet NLB Ps 150a: 1,2,4 (Geprezen zij God! Gij engelenkoor) Gebed L: Markus 3:20-21, 31-35; 6:1-6 ELB 355:1=OPW399 (Vader God, ik vraag me af) T: Judas Preek NLB 727:1,2,5,6,9 (Voor alle heiligen in de heerlijkheid) Geloofsbelijdenis LB 342:1-5+coda (In God de Vader op zijn troon) (beetje onbekend? wel mooi) Mededeling/gebedspunten (KR/Collecte/gemeente?) Gebed Collecte DNPS 133:1,2 (Wat kan het een vreugde en voldoening geven) Zegen en Danish amen

Broers en zussen in het geloof

Als ik de naam Judas hoor, denk ik als eerste aan verraad.
Die leerling, die voor 30 zilver–stukken, zijn leraar verkocht.
Dat is niet de Judas de deze brief schreef,
En de naam is ook niet zo beladen.
Judas is een naam die Jezus lief was.
Als zoon van Jozef en Maria,
als afstammeling van David, kwam hij uit de stam Juda.
Dat was de tak waar hij lid van was.
Het is dan ook niet gek,
dat Jozef en Maria een van hun kinderen, Juda hebben genoemd.
We hebben dat gelezen, hoe zijn dorpsgenoten ons inzicht geven
in Jezus’ familie: Mk 6:3
“Hij is toch (…) de broer van Jakobus en Joses en Judas en Simon?
En wonen zijn zusters niet hier bij ons?”

En ze namen aanstoot aan hem.
Markus schrijft dat ze dachten dat hij zijn verstand verloren had. Mk 3:21
“Sorry, let niet op hem, dat is m’n gekke godsdienst–waanzinnige broer.”
En Johannes schrijft ergens met zoveel woorden
dat ze niet in Hem geloofden Joh 7:5
Toen Jezus nog leefde wilde z’n eigen broers niet in hem geloven.
Dat is een ander soort verraad.
Maar door Gods genade konden ze later verder kijken
dan hun oudere broer, en zagen ze de zoon van God.

Jakobus en Judas, zijn de Griekse namen.
En beide hebben later brieven aan de kerk geschreven.
Judas stelt zich voor in vers 1:
“Van Judas, dienaar van Jezus, broer van Jakobus”


Hij houdt zijn lezers voor om te blijven strijden voor het geloof.
En doet dat met een best serieuze toon. Met een waarschuwing.
En dat houdt ons de spiegel voor:
Doe ik dat dan misschien ook?
Dat ik Gods liefde, Gods genade misbruik,
om te doen wat ik zelf leuk vindt?
Judas zegt: er zijn mensen “die de genade van onze God misbruiken
als voorwendsel voor losbandigheid.”

En wat ze daar eigenlijk mee doen, is dat ze:
“onze enige meester en Heer, Jezus Christus, verloochenen.”
Judas noemt ze goddeloos.

Doe ik dat wel eens?
Liever spreken over liefde, maar het oordeel maar laten zitten?
Judas snapt het wel ergens.
Hij zegt, vers 3: “het was mijn vaste voornemen u te schrijven
over de redding van ons allen.”

Het is alsof Judas zegt:
Dat is veel mooier, veel fijner, dat zou ik liever doen.
“Maar ik zie me genoodzaakt u in deze brief op te roepen
om te strijden voor het geloof
dat voor eens en altijd aan de heiligen is overgeleverd.”


In een vrij groot middenstuk staat Judas dan stil,
bij hoe serieus Gods oordeel en straf eigenlijk is.
Hij brengt bekende en onbekendere verhalen in herinnering.
Judas heeft het over Sodom, Gomorra, en die steden eromheen,
die God met vuur verwoestte;
hij heeft het over Kaïn en de eerste haat en moord;
over Bileam die Israël wilde vervloeken
en daarin dommer bleek dan een ezel;
over Korach, die met een grote groep leiders
tegen Mozes in opstand kwam,
de aarde ging open, en ze werden te gronde gericht.
Het zijn allemaal verhalen van opstand tegen God,
van niet willen luisteren naar wat God zegt,
en daarop volgt straf.

Judas voelt de noodzaak om ons hieraan te herinneren.
En hoe reageer je daar dan op?
– Als het gaat over oordeel, dan gaan vaak onze tenen krom staan.
Dat zit in onze tijd, denk ik: we zijn bang om te veroordelen,
om anderen tegen de schenen te schoppen.
Het is een taboe onderwerp. Daar heb je niet over.
En daar komt bij, dat God hierdoor ook wel erg autoritair overkomt.
Het moet zoals hij het wil, en anders…
Die dreiging, – en anders breek de hel los –,
heeft in de kerkgeschiedenis ook veel kwaad gedaan.
En ik denk dat een deel van ons ongemak daar vandaan komt.
Toch voel ik met Judas de noodzaak,
dat we het hier wel over moeten hebben.

Staan we genoeg aan Gods kant? Vertrouwen we hem genoeg,
om te kunnen zeggen dat het klopt wat God daar deed?
Geven we God gelijk, eren we hem om zijn besluiten,
nemen we Gods oordeel, over goed en kwaad serieus?
Nemen we zijn oordeel ook over?:
Dat ik ook goed noem, waarvan hij zei: en het was goed,
en dat ik slecht noem, waarvan hij zegt, dat wil ik niet.
Soms denk ik dat we zoveel begrip voor gebrokenheid hebben,
dat we daar iets van zijn kwijtgeraakt.

Er is nog een reden, waarom het voor jou lastig kan zijn,
om na te denken over het oordeel.
Soms zijn we heel persoonlijk getroffen, door verdriet, door angst,
om een eigen kind dat niet meer onze liefde voor God deelt.
Dat maakt Gods oordeel zoveel zwaarder en complexer.
We denken over ons en onze kinderen
als bevrijdde, door God geliefde kinderen.
Ook als hij of zij even niet lijkt mee te komen,
toch horen ze bij Gods volk, bij ons huisgezin. Toch?
Maar wat Judas zegt is dan best heftig.
Hij lijkt die troost, die grond, onder je vandaan te slaan.
vers 5: “Ik wil u eraan herinneren – ook al weet u dit alles wel –
dat de Heer zijn volk weliswaar voor eens en altijd uit Egypte heeft bevrijd,
maar later allen die niet geloofden gedood heeft.”

Au, dat is heftig. Het zal je kind maar zijn.

Laat me gelijk zeggen,
dat straf en dood nu niet meer zo direct zijn.
Maar dat neemt je angst en zorg en pijn
om een komend oordeel niet weg.

Misschien kijken we soms weg voor het oordeel,
omdat we de dreiging niet kunnen verdragen.
Maakt precies dit het spannend om God te vertrouwen,
om hem te eren om zijn besluiten,
om hem te volgen in wat hij goed en kwaad noemt.

Toch ziet Judas zich genoodzaakt om erover te schrijven.
Hij zou liever schrijven over onze redding,
maar dit moet hij nu kwijt.
Maar ik denk dat we iets van onze weerstand en bezwaren
door hem kunnen laten weghalen, door goed te kijken,
hoe Judas het onderwerp aansnijdt,
en wat hem drijft en draagt.


Judas roept op om te blijven strijden.
En dat klinkt al snel, met veel poe ha, heel heldhaftig.
Lekker potje knokken.
Als ik denk aan mensen die vechten,
en daarbij religieuze dreiging gebruiken,
dan denk ik aan het geweld van de kruistochten,
of fanatieke extremisten;
dan denk ik niet aan het christendom zoals ik erin geloof.

Ook Judas niet; hij vecht zijn vijanden niet de pan uit.
Hij gaat niet knokken met het kwaad,
sart satan niet, dist de duivel niet.
Zelfs de door Christus verslagen machten daagt hij niet uit.
Zelfs de generaal van Gods soldaten, de aartsengel Michaël,
zegt tegen het kwaad zelf: “Moge de Heer u straffen.”
Daarmee laat hij zien hoe bescheiden onze rol is.
In alles stelt Judas zich klein op.
We willen niet beschuldigen en veroordelen, dat zit in onze tijd;
en dat is eigenlijk helemaal in lijn, met hoe Judas schrijft.
Maar wij schrappen het oordeel het liefst helemaal.
En daar geeft Judas toch een bescheiden correctie: laat het over aan God.
Ik oordeel niet, maar er komt wel iemand anders om te oordelen.
Het overlaten aan God is bescheiden strijden.
Niet zelf, maar het overlaten aan God.
Je ziet Judas’ bescheidenheid ook al terug in de eerste verzen.
Hij laat zich niet voorstaan op het feit, dat Jezus zijn halfbroer was;
maar hij noemt zich juist een dienaar.
Hij trekt de macht niet naar zich toe.

In zijn bescheidenheid,
maakt hij ook scheiding tussen wat goed is en wat slecht.
Hij geeft de strijd niet op.
Judas keert zich af van alle grootsprekers, de praatjesmakers,
die kwaad recht–praten, onrecht afvlakken, en zeggen dat het wel meevalt.
Dat betekent niet dat hij mensen opgeeft of afschrijft.
Wel is hij eerlijk, wat de consequenties zijn
voor wie leeft alsof hij niet gered is,
voor mensen die het gezag van de Heer verwerpen vs 8
wie, bij een maaltijd, niet wil delen,
maar alleen zelf zit te schransen. vs 12
Mensen die doen wat ze lekker vinden, alleen zoeken wat hen opwindt,
zich laten leiden door hun verlangens.
Of mensen die alleen maar klagen en ontevreden mopperen.
Of juist schreeuwen en pochen. vs 16
Als je zo leeft, voor jezelf alleen,
en ondertussen zegt Jezus te volgen, dan bespot je zijn naam.
“Aan het einde van de tijd zullen er spotters komen,
die zich laten leiden door hun goddeloze begeerten.”
vs 18


Door dat grote middenstuk,
met die serieuze herinneringen, aan de verhalen van oordeel,
lijkt dát de kern van de brief.
In vers 3 geeft Judas de oproep om bescheiden te strijden voor het geloof,
en dan komt hoe het niet moet, dus lijkt dat de strijd.
Maar als je wil weten hoe Judas zegt dat we strijden moeten,
moet je gaan lezen bij vers 20.
“Maar u, geliefde broeders en zusters, moet uw leven bouwen
op het fundament van uw zeer heilige geloof.
Laat u bij het bidden leiden door de heilige Geest,
houd vast aan Gods liefde,
en zie uit naar de barmhartigheid van onze Heer Jezus Christus,
die u het eeuwige leven zal schenken.”

Proef je hoe Judas je wil bemoedigen? Hou vol!
Hou vol, niet in het zelf vechten, maar in het geloven.
Je kan een leven bouwen op geloof.
Geloof dat God redden wil,
dat niet alleen degene die je lief zijn,
maar ook wij zelf moeten uitzien naar de barmhartigheid van Jezus.
Dat je je uitstrekt naar Hem die je het leven geeft:
de schepper, en zie, dat het goed is.
En hou vol, in het bidden. En luister daarbij naar de Geest.
Werp God voor de voeten wat je op hart heb,
sta open voor wat de Geest wil dat je bidt.
Hij die met je meezucht en steunt,
die meelijdt aan je verdriet en gemis en pijn.
Hou vol, houd vast aan Gods liefde.
Dat is het geloof wat Judas draagt.

Stel je voor, de pijn die Maria en Jezus hebben gehad,
om die gekke verhouding in het gezin: het ongeloof, de spot.
Judas is zo’n bekeerde spotter, zo’n broer die er eerst niet aan wilde.
Maar Jezus gaf hem niet op.

En juist hij, Judas, weet dus hoe ernstig het is.
Hoe het erop aan kan komen,
maar ook hoe barmhartig God is, en dat er nog tijd is.
Voel je hoe pastoraal hij is als hij zegt:
“Ontferm u over wie twijfelen.”
Het is de warmte van iemand die weet wat het is,
om de liefde van God ook zomaar te krijgen:
de bescherming en de barmhartigheid,
de vrede en overvloedige liefde,
die redding waar we het liefst over spreken,
en ook Judas het liefst over schreef.
Ontferm je over wie twijfelt.
Want het zal je zoon of dochter maar zijn.
Judas zelf was ook zo.

En juist hij zegt: “red anderen door hen aan het vuur te ontrukken.”
Trek ze erbij, strijd voor anderen.
Met je bewogenheid, met je zorg en angst
dat iemand die tegen God kiest, zichzelf echt wat aandoet.

Maar op het moment dat je bewogenheid en je angst,
je bang maakt dat je toch weer zelf knokken moet,
dat redding van jou af zou hangen, precies dan zegt Judas dit:
“De enige God, die de macht heeft u voor struikelen te behoeden
en u onberispelijk en juichend van vreugde voor zijn majesteit te laten verschijnen,
die ons redt door Jezus Christus, onze Heer”

We doen het niet zelf. Dit is bescheiden strijden.

En Judas heeft nu dus toch geschreven,
waar hij liever over schreef: onze redding door Jezus.
Hij heeft de macht om u voor struikelen te behoeden.
In onze trektocht. Vanuit de plek waaruit we bevrijdt zijn,
onderweg naar de plek die hij voor ons klaarmaakt.
Hij zorgt onderweg voor ons. Beschermend.
Hij is het die redt.
Hij zal je zelfs laten juichen als hij in majesteit komt.
“Hem behoort de luister, de majesteit, de kracht en de macht,
vóór alle eeuwigheid, nu en tot in alle eeuwigheid.
Amen.”


online delen:

tag ongeloof geloof oordeel overgave twijfel familie van Jezus

Meer preken uit Judas