Meditatie bij de 4 mei samenkomst

Thema voor deze 4 en 5 mei viering is: Jaar van Verzet.
Als ik als Christen nadenken over verzet, dan ben ik verlegen.
Ik heb bewondering voor de mannen en vrouwen,
die vanuit hun geweten, het niet langer konden verdragen,
of vanuit hun overtuiging, dat dit zo verkeerd was, in opstand komen.
Tegelijk zit die stem in mijn achterhoofd,
of ik misschien een mijl extra moet meegaan, met de onderdrukker,
of ik misschien ook de andere wang moet toekeren,
of ik me als een schaap naar de slachtbank moet laten leiden,
en mijn mond niet open doen.

Voor vanavond heb ik een tekst gekozen die gaat over 2 vrouwen,
die in verzet komen.
Ik lees Exodus 1: 8-22:

Er kwam in Egypte een nieuwe koning aan de macht,
die Jozef niet gekend had. Hij zei tegen zijn volk:
‘De Israëlieten zijn te sterk voor ons en te talrijk.
Laten we verstandig handelen en voorkomen dat dit volk nog groter wordt.
Want stel dat er oorlog uitbreekt en zij zich aansluiten bij onze vijanden,
de strijd tegen ons aanbinden en uit het land wegtrekken!’
Er werden slavendrijvers aangesteld
die de Israëlieten tot zware arbeid dwongen.
Ze moesten voor de farao de voorraadsteden Pitom en Raämses bouwen.
Maar hoe meer de Israëlieten onderdrukt werden,
des te talrijker werden ze.
Ze breidden zich zo sterk uit dat de Egyptenaren een afkeer van hen kregen.
Daarom beulden ze hen af en maakten ze hun het leven ondraaglijk
met zwaar werk: ze moesten stenen maken van klei
en op het land werken, en ze werden voortdurend mishandeld.

Bovendien gelastte de koning de Hebreeuwse vroedvrouwen,
Sifra en Pua geheten, het volgende:
‘Als u de Hebreeuwse vrouwen bij de bevalling helpt,
let dan goed op het geslacht van het kind.
Als het een jongen is, moet u hem doden;
is het een meisje, dan mag ze blijven leven.’

Maar de vroedvrouwen hadden ontzag voor God
en deden niet wat de koning van Egypte hun had opgedragen:
ze lieten de jongetjes in leven.
Daarom ontbood de koning de vroedvrouwen.
‘Wat heeft dit te betekenen?’ vroeg hij hun.
‘Waarom laat u de jongens in leven?’
De vroedvrouwen antwoordden de farao:
‘De Hebreeuwse vrouwen zijn anders dan de Egyptische: ze zijn zo sterk
dat ze hun kind al gebaard hebben voordat de vroedvrouw er is.’
God zegende het werk van de vroedvrouwen,
zodat het volk zich sterk uitbreidde.
En omdat de vroedvrouwen ontzag voor God hadden,
schonk hij ook aan hen nakomelingen.
Toen gaf de farao aan heel zijn volk het bevel
om alle Hebreeuwse jongens die geboren werden in de Nijl te gooien;
de meisjes mochten in leven blijven.

Tot zover de lezing.

Meditatie
Het boek Exodus, laat ons de namen herinneren,
niet alleen van de zonen van Israel,
maar ook van 2 dappere vrouwen, verzetstrijders: Sifra en Pua.
Ze staan op tegen de kwade macht die dood wil.

Deze kwade macht is naamloos.
Hoe de farao heette vertelt het verhaal niet.
Wel zien we duistere trekken die dit volk maar al te goed herkent:
van slavenarbeid, tot genocide.
Terwijl in de tussentijd, van kwaad tot erger,
de woonplaatsen langzaam zijn verandert tot werkkampen.
Het kwaad mag dan geen naam hebben,
we kijken hier de dood recht in de ogen.

Deze vrouwen, Sifra en Pua, kraamhulpen,
stonden zo vaak aan de wieg van nieuw leven.
En nu zouden ze die pasgeboren jochies moeten doden?
Iedereen voelt dat dat niet kan.
Gaat het in tegen hun beroepscode? Is het in strijd met mensenrechten?
De vroedvrouwen hadden ontzag voor God
en deden niet wat de koning van Egypte hun had opgedragen

Het is niet de beroepsethiek, maar hun ontzag voor de Heer, die hen drijft.
Ze weigeren, en verzetten zich tegen het bevel van de farao.
Ze komen op voor dat nieuwe weerloze leven. Ze hebben lef!

Als ze op het matje worden geroepen,verzetten ze zich nog een keer.
Nu met een leugen om bestwil.
Een leugen die nog gevaarlijk was ook, omdat ze onderhuids,
een sneer geven aan alle Egyptische vrouwen:
Jullie hebben dat misschien nodig, maar Hebreeuwse vrouwen zijn sterker.
Dat is nou precies waar die Farao zo bang voor was…
Burgerlijke ongehoorzaamheid en een noodleugen,
en ze hebben God hier aan hun kant.
God zegende het werk van de vroedvrouwen,
zodat het volk zich sterk uitbreidde.
En omdat de vroedvrouwen ontzag voor God hadden,
schonk hij ook aan hen nakomelingen.

Vrucht op hun verzetswerk.

Is het verhaal hier afgelopen? Is dit de moraal van het verhaal?
Dat het goed met je gaat, als je je verzet…?


Wat ik van verzet weet, komt uit jongensboeken,
en het stoere beeld wat ik ervan heb, is ongetwijfeld geromantiseerd.
Maar de werkelijkheid was rauwer; het gaat op leven en dood.
En misschien wel meer van dat laatste; de dood.
Want dat is wat we herdenken; het is vandaag geen levenden-herdenking.
Als je je verzet tegen het kwaad, stoot je je.
Een Stolpersteen, een steen waarover je struikelt.
Van hen herinneren we ons de namen.
Maar zo’n struikel-steen laat ook zien:
We vertillen ons aan het kwaad. Het botst, het schuurt.
Blijkbaar lukt het ons als mensen niet, om nee te zeggen tegen kwaad:
Het is zo groot, en zo universeel.
Wat zou jij doen? Zou ik de moed hebben om op te staan?
Of is mijn gebrek aan lef nu precies hoe diep het kwaad in de wereld zit?

Zelfs al heeft iemand de moed om in verzet te komen,
vaak lijkt het zinloos.
Je kunt het zien het aan die laatste regel:
Toen gaf de farao aan heel zijn volk het bevel
om alle Hebreeuwse jongens die geboren werden in de Nijl te gooien;
de meisjes mochten in leven blijven.

Die twee kraamvrouwen, heldinnen, hadden zich verzet.
maar het kwaad neemt alleen maar toe.
De kinderen die zij hebben gekregen, je hoopt maar,
dat het meisjes waren; zouden ze het anders hebben overleefd?


Maar toch; verzet denkt niet na over zin.
Die vrouwen, Sifra en Pua,
gaan niet berekenen, of hun lef, levens zal kosten.
Net zomin als dat je afwoog of het wel verantwoord was,
om een kind illegale kranten te laten rondbrengen.
Verzet kost je soms alles, en toch doe je het.

En door dat verzet heen klinkt dat hogere doel,
dat intense verlangen naar bevrijding.
Opkomen voor dat Godgegeven leven,
waar je net als die vrouwen ontzag voor hebt,
ja, ontzag voor de Heer zelf.

Nouja, niet iedereen zingt het liedje uit. Het Wilhelmus zingt eerst:
den Koning van Hispanje heb ik altijd geëerd.
Verzet is nooit de basis; de uitgangspositie.
En doorgaans, is gehoorzaamheid iets goeds.
We proberen het aan te zien, tot het echt niet langer gaat.
Of moeten tot onze schaamte erkennen dat we gewoon het lef niet hebben.
Maar als je doorzingt, en van de lange adem bent,
komt toch echt de bede: dat ik toch de tirannie mag verdrijven,
die mij mijn hart doorwondt.
Dat is verzet.
En dan raakt het me dat deze regel
wordt voorafgegaan door de wens: dat ik toch vroom mag blijven.
Ik hoor daarin het vroedvrouwen-verzet: het ontzag voor God.

Het boek Exodus laat ons de namen herinneren van deze Sifra en Pua.
Het boek gaat verder, want bij verzet kan het niet blijven.
Exodus is een boek van bevrijding.
Vol ontzag uitkijkend naar het werk dat de bevrijder verzet.

Ik stel me voor dat die vrouwen hun opstandigheid voedde,
met een gebed tot God:

Tegen U Heer,
al zou ik het kunnen,
verzet ik me niet.
Amen


online delen:

Meer preken uit Exodus