Votum en groet PsLL 1:1 (Gelukkig is de man die niet bezwijkt) Wet Gebed L: Jer 17:5-13 PsLL 1:2 en 3 T: Psalm 130 Preek NLB PS 130c (PvN: Uit de diepten roep ik u) Gebed Collecte Ps 40:1 en 2 Zegen

Geliefde gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Een tijd terug waren we in het Dolfinarium.
We liepen naar beneden, ondergronds
om achter dik glas te kijken naar dolfijnen en zeeleeuwen.
Het water was niet zo helder.
Niet zo betoverend als ik me een blauw duikparadijs voorstel.
Op de een of andere manier had ik een mooier plaatje voorgesteld,
met diep donkerblauw water. Heldere vissen in
Nemo–achtige kleuren oranje steken daar zo mooi tegen af.
Maar dit water was viesgrauw.
Maar toch, de dolfijnen zwemmen naar je toe, draaien wat rondjes.
Bijzonder om echt in een andere wereld te stappen.

Het glas was echt dik. En dat moet ook,
want zo’n super grote bak met water… goudegids haai
ik moet er niet aan denken dat er een barst in het glas komt.
Water is mooi, maar wordt dan opeens heel bedreigend.


De zee, de oervloed, de afgrond, de diepte, weg
al die woorden hebben in de bijbel een dreigende klank.
In Psalm 130 wordt er gebeden vanuit de diepte.
En ook in andere psalmen staat het water tot de lippen.
Ik zak weg in slijk, zink weg in diepe stromen, voel geen grond (Ps69)
Uit de diepte: Het is hetzelfde woord vanwaaruit Jona bad
Hij zat in de zee, in de buik van de vis; hij bad uit de diepte.

Psalm 130 bidt vanuit een dieptepunt;
in de put, en het water staat hem tot hier.
Overspoeld door een gevoel dat het allemaal teveel is,
het gevoel dat je in een moeras wegzinkt,
zonder vaste grond, geen houvast.
Heb je dat wel eens gevoeld?
Als je opeens slecht nieuws te horen krijgt,
of ergens heel erg van schrikt.
Je gezicht wordt wit, en je wordt een beetje licht in je hoofd.
Je voelt soms letterlijk de grond onder je voeten wegzakken.
Het duizelt je.
Dat is precies het gevoel van psalm 130.
En dan roepen naar God. Uit de diepten.

– Maar waarom voelt de schrijver zich zo?
Wat is er gebeurt?

Hij roept om genade en heeft het over zonden.
Op zich al bijzonder, hè?
Ik denk dat wij niet zo snel wit wegtrekken,
als we opeens spijt krijgen van zonde.
We worden niet zo snel overspoeld door berouw, door spijt.
Wie zit er nog in de put om schuld?
We denken eerder: Ja maar er is toch vergeving?
– Zijn we ook niet een beetje tevaak door het gevoel
van zonde en vergeving gegaan,
dat we langzamerhand immuun geworden zijn,
voor het nieuws van bevrijding?

Soms wil ik terug naar de biecht, niet als verplichting.
Maar wel een ritueel waardoor het weer concreet wordt.
Echt benoemen waar je mee zit, zodat je het kan afleggen:
Schuld die blijft knagen, schaamte waar je niet vanaf komt.
Misschien dat het helpt om zowel de diepte
als de bevrijding weer te ervaren.

Wat precies de reden is
dat deze psalmschrijver zo in de put zit, weet ik niet.
Deze psalm heeft het over zonde, maar is nogal algemeen.
vers 2 vraagt of God mij persoonlijk wil horen.
Heer, hoor mijn stem,
luister naar mijn roep om genade.

Maar vers 3 gaat over de zonden, algemeen.
Niet die van mij in het bijzonder, in elk geval niet concreet.
En die vraag: wie houdt dan stand?
…ook al zo’n open deur. Ja natuurlijk: niemand.
Alle mensen gaan onderuit, iedereen zit in de put.
We zitten met elkaar, in de diepte.
– We hebben behoefte aan concrete ervaring van vergeving,
aan die individuele aandacht van God
(Heer, hoor mijn stem),
Maar de psalm trekt de lijn groter.
Kijk maar in vers 7.
Daar wordt Israel opgeroepen om te hopen.
Niet alleen ik, met mijn dingetjes, mijn roep.
Hij zal Israel bevrijden uit al zijn zonden.
Dit is niet omdat de schrijver zijn eigen concrete zonde,
niet onder ogen wil komen.
Gemakkelijk het afschuiven op de groep,
lekker vaag houden, zodat het niet over jou gaat.
Je kan zien dat dat niet de bedoeling is, aan de verzen 5 en 6.
Daar gaat het weer over mijn ziel, over mijn verlangen.
– Wat ik hiervan leer, is
dat mijn in de put zitten, iets is wat ik niet alleen heb.
En ook dat mijn gevoel, mijn verlangen, ook iets van ons als groep uitdrukt.
Zelfs als jij niet het gevoel hebt, in de diepte te zijn,
maar meer op de toppen van je geloof zit,
dan nog kunnen we dit samen zingen.
We vinden het soms lastig om zo’n psalm te zingen en te menen,
als we alleen kijken naar hoe ik me voel.
Maar het is een gezamelijk bedevaartslied.
We zingen dit als collectief.
Deze psalm vraagt je om de gemeenschappelijke schuld te erkennen.
En dan ontdek je dat we naast elkaar zitten, in de diepte.
Niet om elkaar in de put te praten, daar zitten we al;
We zitten in hetzelfde gezonken schuitje.
Maar er komt dan ook een gemeenschappelijke hoop voor terug.

En er gebeurt nog iets, iets genadigs.
Want, dat waar ik me voor schaam, mijn tekorten, mijn falen,
dat waardoor ik in de put zit,
God maakt er geen woorden aan vuil.
Hij gooit het op een grote hoop: mijn fout, mijn misser, verslaving;
Hij maakt mijn zonde anoniem; het mag geen naam meer hebben.
God maakt het als het ware los van mij.
Het gaat op een grote hoop van alle zonden van het volk.
Mijn schuld verdwijnt in het collectief.
Dat wat ons als een molensteen aan de nek hangt,
en me naar beneden trekt; God maakt het los.
Profeten kunnen het zo mooi zeggen; Micha zegt ergens: (Mc 7:19)
Opnieuw zult u zich over ons ontfermen en al onze zonden tenietdoen.
Onze zonden werpt u in de diepten van de zee.

– In veel kunstvormen is psalm 130 een aansporing geweest,
om zo depressief mogelijke muziek te maken.
Uit de diepten: hartverscheurend verdriet, berouw.
Maar eigenlijk is dit een hoopvolle psalm.
Hier in de diepte, merken we, ervaren we, geloven we, dat er genade is.
Het is haast vanzelfsprekend.
Maar bij u is vergeving. vers 4
En onze mooie oude berijming vult dat aan met: Bij U altijd geweest.
Dat komt uit vers 7.
Bij de HEER is genade, bij hem is bevrijding, altijd weer.
Hij zal Israël bevrijden uit al zijn zonden.
Dat is hoe God is.
Allemaal samen, worden we losgemaakt, van onze gezamelijke last.
En er komt dan een gemeenschappelijke hoop voor terug.

— Vanuit de diepte, komen we een gezamelijke hoop op het spoor.
We snappen als christelijke kerk iets van de vanzelfsprekende genade.
Bij hem is genade, bevrijding van al onze zonden.
Want in Jezus hebben we gezien hoe diep God voor ons is gegaan.

Hij noemde zichzelf ook dat teken van Jona.
Zoals Jona 3 dagen in de diepte zat
zo zat Jezus 3 dagen in de buik van de onderwereld.
Om op de derde dag uitgespuugd te worden.
Niet meer wegzinkend in het moeras van de dood,
Hij is onze rotsvaste grond onder de voeten.

Je zou zelfs kunnen zeggen dat Jezus ons in de diepte opzoekt,
Hij sprong in het diepe, duikt naar beneden,
Onze Rots maakt de molensteen die ons naar beneden trekt, los.
En wij komen bovendrijven, Ps 130:7
Bij de Heer is genade, bij Hem is bevrijding, altijd weer.
Terwijl hij erdoor koppie onder gaat.

Maar wij? Waar zitten wij?
Komt nu alleen nog maar goed en puur en heilig leven bovendrijven?
Is het zo vanzelfstrekend, dat we die diepte voorbij zijn?
Met Christus gestorven en opgestaan,
maar toch zullen we nog steeds eerst sterven.
We zijn bevrijdt, maar toch zitten we vast aan verkeerde reflexen,
foute daden, om over onze gedachten maar te zwijgen. Jr 17:9
Niets is zo onbetrouwbaar als het hart, onverbetelijk is het zei Jeremia.
We leven na pasen, maar we wachten nog steeds op de morgen.
De morgen, o wanneer…

Ergens leven wij tussen Goede vrijdag en Jezus’ terugkomst.
Dat moment waarop zijn opstanding,
mijn laatste restje opstand wegspoelt, schoon–wast.
Tussen dood en opstanding; dat is precies waar wij leven.
Wij zitten tot die tijd als het ware in de ichtusvis,
in Hem, onze hoop.
Met Christus gestorven, zijn we opgeslokt door de vis.
Zo staat dat bedreigende water niet meer aan de lippen,
We verdrinken niet meer in de zonde, maar zijn gered.
Maar we zijn nog niet op het eindpunt gekomen.
De dag zal komen dat Jezus’ opstanding ook voor ons geldt,
en ons lijf opstaat, en Christus over ons zal stralen.
De morgen, o wanneer… zwart

Tussen dood en opstanding; dat is precies waar wij leven.
Tussen die drie dagen van Jezus’ dood.
Tussen de belofte dat het er al is, en ook nog niet.
In de diepte, die verborgen toestand.
Welliswaar veilig opgenomen in de Vis.
waarin vergeving een vanzelfsprekendheid is,
En we tegelijk hoopvol uitkijken naar wat komt.
Wachtend tot de hondenwacht wordt afgelost.
Terwijl we hier vechten tegen de slaap, en slapheid.
Wachten tot de zon opgaat, en Christus over ons zal stralen.
Ik zie uit naar de Heer,
mijn ziel verlangt naar hem, en verlangt naar zijn woord.
Mijn ziel verlangt naar de Heer, meer dan wachters naar de morgen,
meer dan wachters uitzien naar de morgen.

— Water als iets bedreigends. Wat je verzwelgt, je overspoeld;
het moeras wat je naar beneden trekt.
Je verdrinkt in afspraken, in zorgen, in zonden.
In het teken van de doop komt alles samen.
Een beeld van verdrinken, maar tegelijk ook van schoonwassen.
Ergens halverwege kruist onze weg die van Jezus.
Zo kunnen we met hem opstaan, uit het water omhoogkomen.
verfrist spoelen we het slijk af: je knapt er van op.
Terecht roept de psalm op om op God te hopen.

Dat woord hoop, vind ik interessant.
En dat is de reden dat ik vandaag ook uit Jeremia 17 heb willen lezen.
Daar wordt God, de hoop van Israel genoemd.
De toon in Jeremia is wel eentje van vermaning,
Ga niet bij me weg; blijf niet in de diepte zitten. Jr 17:13 HSV
HEERE, Hoop van Israël,
allen die U verlaten, zullen beschaamd worden.

Maar waar het me nu om gaat is dat God zelf onze Hoop is.
De Heer is onze hoop.

Het woord voor hoop, mikweh, is ook het woord
voor het rituele bad waarin de onreinheid wordt weggewassen.
Met een beetje taalgevoel, kun je de zin
De Heer is de hoop van Israël ook lezen als:
De Heer is het bad van Israël. klik 2
We moeten dus daarin om schoon te worden,
we moeten echt in Christus zitten, in de Ichtus, om gered te worden.
De NBV heeft deze dubbelheid mooi weergegeven door te vertalen met:
bron van Israëls hoop. klik 3
God is dat water. God is het bad.
– Het diepe water is bedreigend maar ook mooi tegelijk. weg
Het is bedreigend als ik in de diepte zit, vast–zit aan mijn fouten,
verdrink en verstrik in het drijfzand van het kwaad.
Maar dan is de Heer mijn hoop.
God is mijn Rots, die de molensteen losmaakt.

Het water is ook mooi, als het het slijk van me afspoelt.
God is de fontein van levend water, dus verlaat hem niet.
Psalm 130 roept het iedereen toe: Israël, hoop op de HEER!
Omdat hij naar ons in de diepte is gedoken,
en halverwege onze wegen elkaar kruisten.
Hij is het bad waarin mijn vuil wezinkt naar de bodem van de zee,
om vergeten te worden, het mag geen naam neer hebben.
God is mijn hoop, het bad waarin we schoon worden.

In de diepte leer je te zien dat het water mooi en serieus tegelijk is.
Bij hem is vergeving vanzelfsprekend. Maar niet vrijblijvend.
Psalm 130 wil dat als effect komt bovendrijven,
dat we respect krijgen voor die liefde. Hem eren met ontzag.
Dat we hem bewonderen en beminnen. En dat we in hem blijven.

En dan komt die morgen, dan komt dat morgenlicht.
en dan is het helderder dan je kan voorstellen.
Mooier dan het schoonste duikparadijs,
gaver dan de meest paradijselijke stranden.
En dan komen we naar boven, uit deze diepte, krijgen we lucht,
Leven met hem, zal zijn als een vis in helder water.

Hoop op de Heer, Bij hem is bevrijding, altijd weer. Amen


online delen:

tag reeds en nog niet water doop Jona

Meer preken uit Psalmen