Stilte Votum en Groet NLBPs 116: 1 en 3 (God heb ik lief) Gebed Ps 40: 1 en 3 (Met heel mijn hart) L: Mal 1 NLB 345: 1-3 (Gij hebt uw woord gegeven, tegelijk gelbel) Gebed Collecte NLB 253: 1-3 (De zon daalt in de zee) Zegen

Broeders en zusters, geliefd door onze Heer,

’t is net cabaret.
In een uitgeschreven dialoogvorm,
wisselwerking tussen actie en reactie.
De profeet doet een uitspraak, en er volgt een reactie van het volk.
Ik heb jullie lief; – hoezo heeft u ons lief?
Jullie minachten mijn naam; – hoezo minachten we u?
En dit gaat zo alle 4 de hoofdstukken door.
Uitspraak, en dan een vraag.

Het is haast een soort anti–catechismus.
Zelfde structuur, maar dan wel in de vorm van een aanklacht.
Cabaret, maar het is wel een beetje lomp cabaret.
Want de vraag, de reactie van het volk worden totaal gefileerd.
D’r blijft niets van over.
Diegenen die reageren, en later de priesters –
het beeld dat je ervan krijgt,
is dat het ook wel een beetje sukkels zijn.
Ze vragen telkens maar: Huh, hoezo dan?
Wat een domme priesters.

Nouja, om domme mensen kan je wel lachen.
Die priesters maar kneuzige offers brengen.
Alsof de koning wordt opgehaald, niet in en limo,
maar in een gedeukte daihatsu,
alsof je je vrouw niet een mooie bos rozen geeft,
maar een paar verlepte paardebloemen.
Dat is blijkbaar hoe God zich behandeld voelt.
Maleachi zegt: Een scheel schaap met 3 poten,
biedt dat de gouverneur maar aan,
moet je kijken wat er dan gebeurt

Nou ha! ha!

De taal van Maleachi is zo direct,
zo in–your–face, dat het best wel een beetje slikken is.
Ik bedoel, neem de opening,
direct beginnen met uitverkiezing:
Jakob heb ik liefgehad, Ezau gehaat.
Poeh he! Het zal je broer maar zijn…
Het boek is zo stellig, en maakt de vragen zo belachelijk,
dat gesprek niet meer mogelijk lijkt te zijn.
Misschien legt u dit boekje dan aan de kant,
of heb je het nog nooit gelezen.
Ik hoop deze dienst met jullie die hobbel te nemen,
en ik wil je uitdagen om de rest verder zelf te lezen.
’t is mooi kort, je leest het binnen 10 minuten.
Maar dan moeten we wel eerst een hobbel nemen.

—–

De moeite van het boek is niet eens zozeer
de tijd waarin het geschreven is.
Maleachi profeteerde na de terugkeer uit ballinschap.
Na Ezra en Nehemia nog.
Het volk is terug, de nieuwe tempel staat zelfs alweer een tijd.
Maar het enthousiasme van net–terug uit Babel is vervlogen.
De dienst is zelfs al weer zo in ’ere’ herstelt,
dat de eredienst is vervallen in gewoonte.
En de gewoonte vervallen in sleur, en de sleur in moeite.
Jullie zeggen: dit kost ons te veel moeite, vs 13,
Een spiksplinternieuwe tempel tot eer van God herbouwd,
maar de dienst aan God is vervallen, tot een gevoel van zinloosheid.
De vormen gebeuren nog, ze zingen het liedje uit.
Zoals we soms het gevoel hebben te moeten bijbellezen aan tafel,
als we dat nog doen.
Te bidden, als we dat nog doen.
Een tweede keer naar de kerk? Ah nee, echt?
– Als u, of jij hier nu zit, alleen omdat je moet,
alsjeblieft! laat dan iemand de tent maar sluiten,
wat ik kan het niet meer aanzien, spreekt de Here.

Dit is ongeveer hoe vers 10 overgekomen is, denk ik.
en dat is pijnlijk direct, he?
– Dit is het register wat God open moet trekken,
tegen priesters, zo gepokt en gemazelt in kerktaal,
die zo gewend zijn aan Woorden van God, dat ze het niet meer horen.
profeten spreken vaak met een passie, een felheid, een kracht,
want anders komt het niet binnen.
oh ja, wet en zonde, blabla, ene oor in,
offer, herstel, genade, andere oor uit.
En ondertussen braaf hun dienst verrichten,
Ah, een schaap dat mank loopt? ik snap wel dat je daar vanaf wil,
kun je het vlees tenminste nog eten nietwaar?, kom maar,
Vind die ouwe vast wel OK, als hij er al om geeft…

De emoties die vrijkomen bij Gods gekwetste liefde zijn niet aangenaam.
Maar is dat naar ons gericht, ook voor ons bedoeld?
We voelen ons soms niet aangesproken. En het is zo fel.
Als je geen zin had om te gaan vanavond,
maar er toch bent omdat je weet dat goed voor je is,
omdat je gelooft dat dit niet maar voor de vorm is.
Of als je niet altijd met je hart kunt zingen,
maar toch wel doet, omdat het woorden zijn die gezongen horen te worden.
Is het niet voor mij, dan wel voor een ander.

Maar dit is wel een eerste hobbel die wij moeten nemen,
om een boek als dit te lezen.
De felheid, die in eerste instantie niet eens voor ons is bedoelt,
volgens mij moet je die wel even laten binnenkomen.
De diepte gaat namelijk aan je voorbij, als je niet even voelt
hoe het zou zijn om zo’n kneuzige priester te zijn,
die niet meer zou trouw is,
er net even te makkelijk mee omgaat,
de kantjes er vanaf loopt.
Zo kom je erachter of de manier waarop wij God willen dienen
echt is, of alleen voor de vorm,
alleen een nieuwe tempel opgetuigd voor de holle buitenkant,
waarvan God de huichelarij niet kan aanzien.
– Bouwen ze weer op, ik verzeker je,
geen steen zal op de andere blijven staan. –
Of dat er een hart klopt voor hem,
opnieuw aangemoedigd om hem met al onze denkkracht,
al onze hand en spandiensten, hem uit alle macht lief te hebben.

– Een andere hobbel, is dat we niet graag kijken naar God
als iemand die boos is om dingen die fout zijn.
We zien niet graag onder ogen dat de God van Liefde zegt:
Ezau heb ik gehaat.
En dan is het ook nog, alsof Maleachi het erin wil wrijven:
bouwen ze de puinhopen weer op, kruipen ze weer omhoog?
Ik zal het afbreken, trap ze weer naar beneden. Goddeloos land.
Edom, Het volk waarop de HEER voor eeuwig verbolgen is.

Omgaan met een Heer die boos is, met woede, toorn, oordeel, en hel,
geloven in een God die alles blijkbaar zo serieus neemt, is moeilijk.
En in onze ervaring rijmt het ook niet
met een Vader die je de ruimte geeft.
Met een God van vrijheid, die graag zijn lieve kinderen ziet spelen. Er is zelfs een boel schade aangericht door godsbeelden,
die alleen bestaan uit een woedende God, uit straf,
het idee dat zijn genegeheid
alleen onder bepaalde voorwaarden te vinden is,
en dan lijken dat nog onhaalbare voorwaarden ook.
Als boven alleen maar een criticus zit, een pietje precies, mopperend,
voor wie, wat je ook doet, het toch niet goed genoeg is,
en je aan jezelf overlaat.
Als je Godsbeeld alleen maar hieruit bestaat,
dan is een eenzijdigheid vergroeid en misvormt, tot een afgod geworden,
ja, dan moet dat beeld bestormt worden.
Een kerk waar dat gebeurt,
volgens mij gelden daar ook de woorden van de profeet
Laat ze de tent dan maar sluiten…
Het zou beter zijn als een van jullie de tempeldeuren zou sluiten
en jullie het vuur op mijn altaar niet langer zouden aansteken.

Want dan zijn offers inderdaad zinloos geworden,
en heeft genade geen kracht meer, is het kruis krachteloos geworden.
Dan heb je gemist dat de eerste woorden zijn: ik heb jullie lief

Maar in ons omgaan met de boosheid van God,
(en test dat maar door Maleachi door te lezen),
poetsen we straf het liefst weg. En dat is een andere misvorming.
We hebben zelfs de religieuze taal om er tegenin te gaan.
Gepokt en gemazelt in kerktaal,
vertrouwd met de Woorden van God zeggen we:
Niet eindeloos blijft hij twisten,
niet eeuwig duurt zijn toorn.
Toch?
Ps 103: we lezen dat vaak aan de tafel van de Heer.
Het zijn inderdaad woorden van God, in de psalmen,
en later ook herhaald door de profeten.
Maar dan wel voor Gods volk, niet zomaar voor iedereen.

Ik heb mezelf erop betrapt in de voorbereiding voor deze preek.
Ik heb commentaren gelezen, de computer aan het werk gezet, gezocht
of er nog een genadige profetie voor Edom te vinden is,
eerherstel voor Ezau.
Ik heb kerkgeschiedenisboeken nageplozen,
om te kijken of de apostelen in Idumea hebben gepreekt.
Of er behalve Herodes, die kindermoordenaar,
ook goede Edomieten te vinden zijn.

…Ik heb ze niet gevonden.
Wel vond ik het verhaal van Amalek, een kleinzoon van Esau,
en stamvader van het volk dat Israel laf in de woestijn aanvalt.
En Doëg, die David verraadde,
en uitvoerder van de executie van een groep priesters.
En Haman, nakomeling van Agag, een koning van Amalek,
die in de tijd van Ester alle Joden wilde vermoorden.
Er zit een haat in Edom naar Gods volk toe,
een gevoel van wraak wat ze koesteren.

Ezechiel zegt ergens:
Edom heeft zich op het volk van Juda gewroken
en zo een zeer zware schuld op zich geladen.
Daarom, zegt God, de HEER, zal ik mijn hand tegen Edom opheffen.
Ik zal er mens en dier uitroeien, ik zal het land verwoesten.

En ook bij andere profeten.

Maleachi zegt dus niets nieuws:
Goddeloos volk en ook
Het volk waarop de Heer voor eeuwig verbolgen is
En dat is een lastige boodschap.

In onze Nederlandse vertaling is het niet te zien,
maar het allereerste woord: Profetie,
kan ook vertaald worden als Last.
Maleachi is de gelastigde van God.
Hij tilt de woorden van God naar de mensen toe.
En het valt ons zwaar.
Het is lastig.

– Maar het zijn wel woorden van God.
De hobbel is dan om het en serieus te nemen maar tegelijk te zien
dat dat niet het punt is wat Maleachi wil maken.
En het eerste wat Maleachi gelastigd is te zeggen,
waar God mee begint, is de hartekreet: Ik heb jullie lief!

Ik heb jullie lief. Dat is het punt wat God wil maken,
niet dat God Esau niet mag, en Jakob juist wel.
Alsof Jakob zo’n lieverdje was.
Maleachi komt daar later op terug, in hoofdstuk 3 zegt hij:
(vs 6) Ik, de HEER, ben niet veranderd,
en jullie gedragen je nog altijd als nakomelingen van Jakob.
Jullie voorouders hielden zich al niet aan mijn geboden,
en ook jullie doen dat niet. Keer terug naar mij
– zegt de HEER van de hemelse machten –,
dan zal ik naar jullie terugkeren

Het gaat niet om Jakob,
maar om de onveranderlijke, die zegt: Ik heb jullie lief.
Het punt is ook niet, dat God het volk van Edom straft,
omdat het in alles tegen God is, boos
en daarin zwelgt met een wraakgevoel wat ze niet willen opgeven.
Het punt is zelfs niet dat God die storende factor
die vernietigende kracht, uit de wereld wil hebben,
Maar het punt is dat God zegt: Ik heb jullie lief!

Weer een hobbel om te nemen,
om die woorden weer binnen te laten komen,
Gepokt en gemazeld, maar hallo, zie je het niet?

– Zoals God Jakob aanspreekt,
en ook de priesters er flink van langsgeeft,
omdat de liefde van God niet wordt beantwoord met een kloppend hart,
alleen met het kale ritueel, en zelfs dat niet al te serieus.
Dan zijn dat woorden die misschien niet meteen voor ons gelden.
Het is direct, en te scherp misschien? Het scherpt je wel aan.
Niet omdat ik denk dat we God niet serieus nemen.
Dat wij de kantjes ervan af lopen.
Ik zie, dank aan God, teveel echt geloof om me heen, om dat te zeggen.
Ik geloof teveel in het werk van de Geest, om dat te zeggen.
Maar wij hebben nog steeds de woorden van de profeet te lezen.

De woorden van God zijn soms lastig, echt een last, zwaar op de maag.
En dan die felheid in Maleachi’s woorden,
die structuur van vragen en antwoorden, maakt het puntig, scherp.
En dan klinkt het zomaar wettisch of drammerig.
Zoals hij bijvoorbeeld in hoofdstuk 2 spreekt over tienden, of het huwelijk,
en maar zo hebben we onze woorden klaar
om het af te doen als oud–testamenisch.

Het kan ook zomaar jou vraag zijn: later in hoofdstuk 3
Wat heeft het voor nut om God te dienen,
wat hebben we eraan dat we zijn voorschriften in acht nemen?

Want als ik eerlijk ben, vindt ik het moeilijk om dingen te laten,
of te doen, omdat God dat wil.
En dan zegt het volk: We moeten de hoogmoedigen wel gelukkig prijzen,
want wie zich goddeloos gedraagt gaat het voor de wind,
en wie God beproeft komt er goed vanaf!

Dit is een heel diep gevoelde vraag, die ook in veel psalmen speelt:
Hoe komt het dat het mensen, die wel doen waar ze zin in hebben,
helemaal niet slechter gaat; soms zelfs beter?

Dit is een hele terecht vraag,
maar je leest over Maleachi’s antwoord heen,
als je het boek hebt weggelegd.
God draait mijn logica om,
en hij heeft het antwoord al in de verzen daarvoor gegeven.
Wat in zichzelf al brillant is.
Stel mij maar eens op de proef
Kom maar op, test me maar uit – zegt de HEER van de hemelse machten.
Breng alle tienden naar mijn voorraadkamer,
zodat er voedsel in mijn tempel is,
en zie dan of ik niet de sluizen van de hemel voor jullie open
en zegen in overvloed op jullie land laat neerdalen.

God daagt zijn volk hier uit.
Kom maar op! probeer het dan!
Geef maar met gulle hand, en kijk maar of je er slechter van wordt,
Leef maar zoals ik dat wil, en kijk maar of je daar ongelukkig van wordt.
God is zelfverzekerd. Hij weet wat hij wil.
En hij weet dat het goed is wat hij wil.
Hij weet wat je kan, wat hij vraagt. En zegt zelfverzekerd: Kom maar op.
Als een Jakobus van het oude testament, laat Maleachi zien,
dat het belangrijk is wat je doet.

In de manier waarop Maleachi spreekt,
zit iets prikkelends, iets spankelends.
Maar de hobbel die we moeten nemen, is dat het niet
het doel van de profeet is om mijn vragen te beantwoorden.
Maar op het moment dat je dat overwonnen hebt,
wordt het een prachtig boekje, scherp en gevat. Vol humor.
Die op een plek waar je het niet verwacht,
toch onze pijnpunten bespreekt. Er zit veel in.
Soms komt het antwoord voordat de vraag is opgeroepen.
Brillant.

’t is net cabaret, maar dat gaat wel ergens over.
Je wordt niet gefileerd, hij is geen goedkope comediant,
die alleen maar mensen of vragen belachelijk wil maken.
Nee, Maleachi gaat lastige vragen niet uit de weg.
Maar beantwoord wel vanuit het perspectie van Gods liefde,
die niet zoveel terugkrijgt als hij zo verlangt.

De profetie loopt uit op de verwachting van de dag van de Heer.
Een dag die groot is, en ook ontzagwekkend.
Als je weet hoe je de hobbels moet nemen,
lees je dat God verzoening wil, dat hij hulp stuurt.
en dat hij wat echt kwaad is, weg doet.

– In de manier waarop Maleachi spreekt
voelen we ons soms niet direct aangesproken.
Maar zelfs als je van jezelf niets herkend hebt in Jacob en Esau,
vind jezelf dan terug in de laatste verzen van hoofdstuk 1.
vs 11: Van waar de zon opgaat tot waar ze ondergaat
staat mijn naam bij alle volken in aanzien,
overal brengt men mij reukoffers en reine offergaven.
Mijn naam staat bij alle volken in aanzien – zegt de HEER van de hemelse machten

Wij zijn die volken.
En de offers die wij brengen, onze dienst aan God, is niet zinloos.
We hoeven de kerkdeuren echt niet sluiten.
Want hier wordt je aangescherpt, bemoedigd,
met God die je toeroept: Ik heb jullie lief.

Die offers zijn in vers 7: de tafel van de Heer genoemd.
De eerste christelijke bijbeluitleggers zagen hier,
in Maleachi 1 een vooraankondiging van het avondmaal.
Dat offer waar de uitverkoren Zoon, die God liefhad
en Gods haat over het kwaad, samen vallen.

Van waar de zon opgaat tot waar ze ondergaat.
Over de hele wereld wordt God geëerd en gediend zoals het hoort.
Of het einde van het laatste vers:
Ik ben een groot koning – zegt de HEER van de hemelse machten –,
en alle volken zijn vervuld van ontzag voor mijn naam!

Wij dienen God, in die menigte die niemand tellen kan.

En daar bij dat avondmaal lezen de volken uit psalm 103:
Niet eindeloos blijft hij twisten, niet eeuwig duurt zijn toorn.
Toch voor alle volken?
We zullen het zien op die dag, groot en ontzagwekken.
Alle volken zijn vervuld van ontzag voor zijn naam.
Ik ben een groot koning zegt de heer van de machten.
In heb jullie lief. Amen


online delen:

tag cabaret Edom Amalek oordeel

Meer preken uit Maleachi