Geliefde gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Ben je wel eens voor iemand in de bus opgestaan?
Een oude vrouw, of iemand met een gebroken been?
Ik ging met de bus naar school,
en het gebeurde eens dat er oudere man instapte.
De bus was vol, en hij bleef een beetje verlegen in het gangpad.
Ik vroeg me af: zal ik hem mijn zitplek geven?
Maar je voelt je dan wel zo staan.
Zit iedereen naar je te kijken.
Ik had er niet zo’n zin in om op te vallen
en had er nog minder zin in om de rest van de reis te staan,
maar vond toch dat het zo hoorde.
En terwijl ik aan het nadenken was,
en mijn moed bijeen had geraapt,
stond iemand anders op.

Door de bus ging dan een golf van verwondering.
Ah, mooi. Goed zo.
Dat was een gek moment.
Ik was opgelucht, omdat ik echt vond dat het hoorde:
die oude man laat je toch niet op dat gangpad staan?
Maar ook wel een beetje gek, dat nu iemand anders de waardering kreeg,
voor iets wat ik ook bijna had gedaan.
Een volgende keer wist ik het wel.
Toen hoefde ik er niet zo lang over te denken.
Maar je voelt je wel staan, hoor…
Met dit voorbeeld in het achterhoofd,
gaan staan voor wat je gelooft, maar dat dat niet vanzelf gaat,
wil vanmorgen met jullie kijken naar het verhaal,
van de mooiste zondagmorgen: de opstanding van Jezus.
En omdat we vandaag ook getuige mogen zijn
van het geloof van Aron, Daniele, Dennis, Jenna en Yannick,
Lydia, Romy, Steffan, en Tim,
wil ik ook met jullie kijken hoe de leerlingen tot geloof komen.
Daarom zoomen we in op vers 12: de opstanding van Petrus.
Petrus echter stond op en rende naar het graf.
Hij bukte zich om te kijken, maar zag alleen de linnen doeken liggen.
Daarop ging hij terug, vol verwondering over wat er gebeurd was.


Lucas begint zijn verhaal met vrouwen.
Op de eerste dag van de week, lopen ze naar het graf van Jezus.
En zij moesten het zich weer herinneren.
Engelen zijn het, die zo simpel als het maar kan de waarheid zeggen.
Waarom zoek je de levende onder de doden? Hij is hier niet.
Hij is opgewekt. Je weet toch…

Het is zo gek, zo onaards, zo niet normaal,
dat er van alles in verzet komt.
Die vrouwen weten niet wat ze denken moeten,
En dan die twee stralend witte mannen.
Ik zou ook schrikken, bang zijn, van streek raken.
Want geloof komt niet vanzelf.
Je zou het soms wel willen, maar je krijgt het niet van de paplepel.

Die vrouwen zitten met hun hoofd nog bij de dood.
Ze hebben hem gezien. Dat schaamteloze nep–proces.
Hoe die rot–romeinen hem sloegen, vernederde, en ophingen.
Ze hebben het zelf gezien:
hoe hij schreeuwde aan het kruis,
hoe hij zijn laatste adem uitblies.
hoe die speer in zijn buik stak.
Alle eer was hem ontnomen, maar ze wilde hem zo snel als het kon,
direct na de sabbat, wat laatste eer bewijzen.

Kan iets wat verbrand is vanzelf heel worden?
Kan iets wat door de papierversnipperaar is gegaan, weer netjes worden?
Nee, en een doorgekrast en verkreukeld kladblaadje
verwacht je in de prullenbak, nergens anders.
Hun vriend was met haast in een doek in een graf was gelegd,
en verdiende toch nog wel wat aandacht.
Het is toch doodnormaal,
om een gestorven vriend bij zijn graf op te zoeken?

Toch zeggen ze de engelen het:
waarom zoek je tussen de graven, naar iemand die leeft?
Hij is hier niet.
Dat is geen verwijt, maar een herinnering.
Alsof ze de vrouwen wakkerschudden uit hun slaap.
Het hoofd weer opgeklopt als een kussen.
Hej, wakker worden. Weet je het nog?
Engelen zijn het, die zo simpel als het maar kan de waarheid zeggen.
De vrouwen moesten het zich weer herinneren.

Dus daar gaan ze: naar de mannelijke leerlingen toe.
Maar oi, wat kunnen mannen toch bot zijn:
kletspraat, zeggen ze.
Die Maria’s, Johanna en andere vrouwen
vertelden de apostelen wat er was gebeurd,
maar die vonden het maar onzin en geloofden hen niet.
Onzin!

Geloof komt niet vanzelf.
Je zou het soms wel willen,
maar je krijgt het niet van horen zeggen.
Zelfs niet als je 3 jaar het beste onderwijs
van de Meester zelf, hebt gehad.
De vrouwen raakte van streek als ze het open graf zien,
maar die botte mannen,
die negeren het glashard: wat een kletspraat.
Soms heb je engelen–geduld nodig, om te getuigen,
om te geloven.


Het kwartje valt soms maar langzaam.
Maar tussen die zittende en nog–niet–gelovende leerlingen,
staat Petrus op.
En dat valt op.
Want als het echt kletspraat is,
hoef je toch niet te controleren,
dan hoef je toch niet te gaan kijken.

Maar Petrus staat op.
Net zoals de Heer was opgestaan, zo ook deze leerling.
Hij komt in de benen; rende naar het graf.
Hij bukte zich om te kijken, maar zag alleen de linnen doeken liggen.

Hij stond op en ging kijken, en wat ziet hij dan?
Zijn geloof begint met verwondering. Want wat ziet hij?
Hij ziet vooral iets niet, en begint zich te verbazen.
Verwondering.

Met pasen vieren we de opstanding van Jezus.
Opstanding, dat is: gaan staan.
Maar is je ook opgevallen dat de engelen eerst zeggen, in vers 6
dat hij uit de dood is opgewekt.
Ja, even later, dat Jezus had gezegd op de derde dag op te staan.
De bijbel gebruikt beide woorden.
Opwekken, dat is, gewekt worden;
en opstaan, het zelf doen.

En met die beide woorden willen we wat zeggen.
Als we zeggen: Jezus is opgestaan uit de dood,
dan heeft Jezus, onze Heer, echt zelf de dood verslagen.
Op de derde dag, stopte Jezus gewoon met dood zijn.
Hij ging zitten, vouwde die doeken op die Petrus zag liggen,
en liep de tuin in.
Heerlijk, koninklijk. Wat een macht. Dat is nou onze Jezus.
Ik heb het idee, misschien klopt dat niet,
maar ik denk dat we zo het meest over de opstanding van Jezus denken.
En terecht.

Dat andere woord, opgewekt, wordt ook vaak gebruikt in de bijbel.
Dan zegt bijvoorbeeld Paulus dat God de Vader
Christus uit de dood heeft opgewekt.
God de Vader doet dat. En daarmee zegt hij eigenlijk:
Zoon, ik aanvaard je offer. De zonde is betaald.
Je vroeg: Vader vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen.
Ok. Ik vergeef het.
Ik doe de zonde weg.
En als de zonde weg is, ja dan hoeft de straf op de zonde,
de dood, er ook niet meer te zijn.
Het is klaar. Wordt nu wakker, kom uit het graf.

Twee woorden. En het gaat over hetzelfde.
Eigenlijk laat de bijbel zien,
dat we verschillende woorden nodig hebben,
om te beschrijven wat er nu gebeurt is.
Het is een wonder, een fantastisch geheim.
Daarom begint Petrus geloof ook met verwondering.
Verbazing. Niet zozeer over wat hij in het graf ziet,
maar over wat er niet meer in de graf is.


Is geloven dan ongrijpbaar, vaag, en mysterieus?
Nee, want juist dat woord opgewekt,
gaat in de bijbel samen op met tot geloof komen.
Met dat woord laat God zien wat er met ons is gebeurt.
Paulus zegt meerdere keren dat de Vader
niet alleen Jezus heeft wakker gemaakt, maar ons ook meteen.
Wij zijn met Jezus mee, uit de dood opgewekt.
En nu mogen we daarvoor gaan staan.
Er voor uitkomen, er zelf voor kiezen. Opstaan, zoals Petrus.
En wegrennen bij die botte ongelovige mannen,
die dachten dat het maar onzin was.
En dan ook weer verwonderd terugkomen.

Vandaag hebben we het nodig, engelen die ons weer laten herinneren,
dat we niet moeten zoeken in een wereld van de dood.
Maar dat we op zoek moeten naar de levende.

Vandaag hebben we het nodig: vrouwen en mannen die getuigen,
die staan voor wat ze geloven.
En vandaag zien we dan die twee woorden:
opgewekt, dat is wakker geschud,
want uit mezelf zou ik lekker in me nest blijven leggen,
uit mezelf zou ik niet opstaan in de bus.
Geloof komt niet vanzelf, maar moet je worden gegeven.
Zoals Vader het gaf aan zijn Zoon: uit de dood opgewekt.

En vandaag krijgen we het te zien.
Engelen zijn het, die ons erop wijzen
dat de kracht waarmee Jezus uit de dood opstand,
onverminderd aanwezig is.
Het is een kostbaar moment om te zien hoe jongeren geloven.
Om ze woorden te zien geven aan wat ze ontdekt hebben.
Om te zien dat ze gaan staan voor wat ze geloven.
Dat ze zelf opstaan, en hier voor kiezen.
We zien hier de kracht van de opstanding, met eigen ogen.

Verwonder je: Daar wordt je toch opgewekt van? Amen


online delen:

tag opstanding geloof eigen maken

Meer preken uit Lucas