Votum en zegengroet Ps 34: 1 Gebed Lz: Lk. 10:25-28 Ps 34: 5 Gal. 2:15-21 Ps 34: 8 HC 24 Preek Amenlied: Gz 91 Gel. Bel. Gz 179a Collecte Gz. 113: 1, 2 ,4 Zegen

Bij deze preek hoort een Prezi presentatie

Geliefde gemeente van onze Heer Jezus,

We lazen net een stukje uit Lukas 10.
Daar stelt een wetgeleerde Jezus de vraag:
Wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven.
Sta eens even stil bij die vraag. Wat vindt u daar van?
Wat doet zo’n vraag met je; en wat zou jij antwoorden?
Wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven? (tijd)

Eeuwig leven; daar hebben we denk ik wel een aardig beeld bij.
Deel krijgen, klinkt ook mooi.
Maar dan de vraag wat moet ik doen?;
dat strijkt toch tegen je gereformeerde haren in?
Dat je iets moet doen klinkt zo joods of zo rooms.
Nee, genade betekent toch dat je eeuwig leven gratis krijgt, voor niets.
Je hoeft er niets voor te doen, je kan er zelfs niets voor doen.
De wet kan me niet meer veroordelen. Ik ben namelijk dood voor de wet,
die heeft daarom niets meer over mij te zeggen.

Maar, vraagt een ander dan, kun je dan maar doen wat je wil?
God wil toch dat je een mooi leven leidt? Hij geeft zelf de wet.
Die moet je dan toch gewoon doen? Als God dat zegt, moet je gehoorzamen.
En zeg nou zelf, de wetten die God geeft zijn ook heel redelijk.
Iedereen snapt dat de wereld mooier is als mensen niet haten en moorden,
niet vreemdgaan, en niet stelen of liegen; om er maar een paar te noemen.

Hiermee zitten we precies in de spanning van zondag 24.
Aan de ene kant staat de genade helemaal centraal,
Zoals zondag 23 zegt: al klaagt mijn geweten me aan,
al zit er een duiveltje op je schouder je de put in te praten,
God ziet je als een heilige, een een vrome, een rechtvaardige.
Vrij en bevrijdt.
Maar aan de andere kant wil je geen wetteloze, goddeloze christenen,
alsof de overvloed aan genade er nu voor zorgt dat alles OK is.

In deze preek gaan we samen een aantal Bijbelteksten lezen.
Zo wil ik laten zien waarom de catechismus deze vragen stelt
en ook hoe ze bij deze antwoorden gekomen zijn.
We hebben gelezen uit Lukas 10, daar begin ik mee.
Daarna bekijken we een paar verzen uit Galaten 3, die lees ik dan met jullie.
Dan gaan we kijken naar het vervolg van Lukas 10,
en tenslotte komt alles samen als we naar Galaten 2 kijken.
Het wordt deze preek een beetje bladeren. Hou de bijbel er maar bij.


Eerst Lukas 10 dus.
Als de wetgeleerde aan Jezus vraagt
Wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven.
stelt Jezus een tegenvraag. Wat staat er in de wet?

En de man geeft een samenvatting van de wet:
Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf.
En Jezus is het hier helemaal mee eens.
U hebt goed geantwoord, doe dat en u zult leven.

Doe dit, en je zult leven. Dat is leven in twee betekenissen.
Allereerst is het een goed leven wat je hebt als je luistert naar Gods wil.
Voor hier en nu. De wereld wordt er mooier van.
Maar daarnaast heeft het ook de klank van een toekomstig, hemels leven.
Dat was ook de vraag die de wetgeleerde stelde:
‘Meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven?’
Het antwoord staat dus in de samenvatting van de wet.
Doe dit en je zult leven.

Het zijn woorden die verspreid door de bijbel meerdere keren klinken.
God had dit bijvoorbeeld ook al in Leviticus gezegd.
Via Mozes geeft God wetten aan het volk.
God leidt die wetten dan in met de woorden:
Mijn bepalingen en regels schenken leven aan wie ze volgt, houd ze dus in ere.
Ik ben de HEER.
Haast alsof God de woorden uit het paradijs omdraait:
Als je ongehoorzaam wel van de boom eet zul je zeker sterven,
maar als je je aan mijn wet houdt, zul je leven.

Als je dit zo hoort, zou je denken:
nou laten we dan ons best doen om goed te doen,
om te doen wat God wil. Natuurlijk wil ik leven, goed leven, hier en later.
Kom laten we dan nu met elkaar afspreken
dat we gewoon ons aan de wet houden!

Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan.
Eigenlijk leert het hele O.T. ons, niet alleen hoe goed Gods wet is,
maar ook hoe onmenselijk moeilijk het is om je eraan te houden.
De wet en de mens; ze gaan niet samen.
En dat ligt niet aan de wet, die is heilig en goed.
Het ligt aan de mens, die is niet heilig, niet goed.

En dat is niet zo leuk om te horen.
En misschien vind je het ook wel overdreven.
We hebben het niet gelezen, maar Paulus probeert het in Galaten 3 uit te leggen aan mensen die graag wel de wet willen volgen.

Hij schrijft in 3:12 over dat citaat uit Leviticus,
precies die woorden die Jezus ook sprak:
‘Wie doet wat de wet voorschrijft, zal leven.’ (Gal 3:12).
Nou zegt Paulus, als je je aan de wet wil houden
dan moet je ook luisteren naar andere teksten uit de wet.
Zo staat er ook:
Vervloekt is eenieder die niet alles doet wat het boek van de wet bepaalt.
Het is alles of niets.
En eerlijk gezegd staat het er dan niet goed voor, voor mensen.
Want los van al je goede bedoelingen,
helemaal volmaakt gaat het niet worden. Alles goed doen, wie kan dat?

Als het niet lukt om de hele wet helemaal volmaakt te doen,
(en dat geldt voor iedereen) dan ben je vervloekt.
Jij bent vervloekt, ik. Hoe komen we daar van af?
Paulus gaat verder met uitleggen, 3 vers 13:
Maar Christus Jezus heeft ons vrijgekocht van deze vloek,
door voor ons te worden vervloekt.

En dan komt er weer een citaat uit de wet, er staat namelijk geschreven:
Vervloekt is ieder mens die aan een paal hangt.
Jezus wordt vervloekt. Niet omdat hij zondigt,
of omdat hij de wet niet houdt, integendeel.
Jezus heeft zich volmaakt aan de wet gehouden.
En geheel volgens die wet wordt Jezus nu vervloekt,
doordat hij zich laat ophangen aan een paal.
En als ik in hem geloof, neemt hij mijn schuld over.
Dit is zondag 23: we staan recht voor God, door geloof in Jezus.

Bij Paulus staat het dus tegenover elkaar:
proberen het met God goed te maken door gehoorzaam te zijn,
of door alleen Jezus te geloven. Daarom zegt Paulus, Galaten 2:16:
we weten dat niemand als rechtvaardige wordt aangenomen
door de wet na te leven
; dat hebben we gelezen.
En aan het eind van hetzelfde vers nog een keer:
niemand wordt rechtvaardig door de wet na te leven.
In vers 21 nog een laatste keer met een schepje er boven op:
als we door de wet rechtvaardig zouden kunnen worden,
zou Christus voor niets gestorven zijn.

We kunnen het ook niet; als we het wel hadden gekund,
had Jezus niet hoeven komen, niet hoeven sterven,
was al zijn lijden voor niets zijn geweest.

Als je dit naast vraag en antwoord 62 legt zul je de overeenkomst zien:
onze gerechtigheid is voor God alleen geldig, kan alleen voor hem bestaan,
als ze helemaal overeenkomt met de wet en helemaal perfect is.
Maar dat lukt mensen nooit.
Zelfs het beste wat we doen is zo vaak nog besmeurd met eigenbelang,
kijk mij eens goed zijn!

Denk eens terug aan zo’n goede–doelen actie van giro 555.
Er is een grote ramp gebeurt en mensen willen helpen. Wat is dat mooi!
Het is goed om geld en goederen in te zamelen voor mensen in nood.

Maar hoe is dat voor de donateurs, als ze op TV komen?
Dan kan iedereen zien hoe goed ze zijn, en dat voelt toch ook wel lekker.
Sterren en beroemdheden voelen zich verplicht om mee te doen.
En ik zeg niet dat iedereen die geld geeft verkeerd bezig was.
Maar het is zo makkelijk om niet helemaal zuivere motieven te hebben.
Of als iedereen meedoet, dan kan ik niet achter blijven.
Ja maar dan is het geen goed doel meer, maar een dubbele agenda
Ben je dan niet zelf het goede doel geworden?
Je geeft een gift, en koopt daar een goed imago voor.
Het is zo moeilijk om belangeloos goed te doen.
Dat is wat de catechismus bedoelt met:
zelfs je beste werken zijn met zonde bevlekt.


Wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven?
Zondag 23 zei: alleen waar geloof.
Zondag 24 voegt daar aan toe: niet onze goede werken.
Bij Paulus’ brief aan de Galaten zie je hetzelfde:
ieder die gelooft krijgt de zegen,
maar ieder die op de wet vertrouwt is vervloekt.

Maar hoe zit het dan met Jezus’ woorden; als hij over de wet zegt:
Doe dit, en je zal leven Is dat geen tegenstelling?
Het lijkt nu net alsof Paulus en de catechismus het beter weten dan Jezus.

Laten we nog iets preciezer kijken naar dat verhaal uit Lukas 10
en een stukje verder lezen. We hebben het niet gelezen,
maar wat er na de vraag van de wetgeleerde komt
is het bekende verhaal van de barmhartige Samaritaan.
Als Jezus zegt: doe dit en je zult leven, en zo positief reageert op de wet,
dan voelt de wetgeleerde zich toch wel ongemakkelijk.
Lukas zegt zelfs dat hij zich wilde rechtvaardigen: (leuk woord)
Ja maar, wie is mijn naaste? Hoe weet ik nou wie ik helpen moet.
Ik kan wel geld overmaken naar Nepal en me daar goed over voelen,
maar daarmee zijn de problemen nog niet de wereld uit.
De wetgeleerde voelt aan hoe onmenselijk moeilijk de wet is.
Je naaste liefhebben als jezelf; waar moet je in vredesnaam beginnen?
Het verhaal wat Jezus dan vertelt – is vreemd, daar is iets mee.

Er wordt een man in elkaar geslagen, beroofd, en voor dood achtergelaten.
We weten verder niets van deze anonieme man.
Niet tot welk volk hij behoort, niet welk beroep hij heeft.
Het enige wat we weten is dat hij halfdood aan de weg ligt
en hulp nodig heeft.
De priester loopt voorbij, terwijl de arme man al geholpen zou zijn
met een slokje water en een pleister. Ook de leviet wil geen EHBO geven.
En dan komt die Samaritaan, die vreemdeling.
Wat had hij nou in Jeruzalem te zoeken? Met zijn rare geloof.
Maar hij helpt wel. En nog veel meer dan nodig was.
Een slok drinken en een meuslireep om weer op krachten te komen,
een verband om het hoofd, dat was genoeg om de man verder te helpen.
Maar daarbovenop geeft deze vreemdeling een lift,
niet naar het ziekenhuis, maar naar een hotel.
En daar geeft hij de herbergier een blanco cheque:
Geef hem alles wat hij nodig heeft, ik zal het betalen!
Het verhaal dat Jezus vertelt is vreemd, er is iets mee.
Dit is veel meer dan je zou verwachten. Dit is niet zomaar je naaste helpen,
dit is hem in de watten leggen. Pamperen.
Wat Jezus hier doet, is vergelijkbaar met wat Paulus zegt:
je hebt alleen je naaste echt lief, als het volmaakt is.
Zo extreem als de Samaritaan doet, dat is niet normaal, dat is over de top.
Kijk alleen al naar die blanco cheque die hij de herbergier geeft.
En dan is het nog maar de vraag of de herbergier wel te vertrouwen is.
Daar zou je toch heel makkelijk misbruik van kunnen maken.
Hoe kun je zo onverschillig met geld omgaan?
Die Samaritaan, die vreemdeling, daar is iets mee…

En wat Jezus de wetgeleerde wil leren is niet: wie is mijn naaste en wie niet?
Jezus vraagt Wie van deze drie is volgens u de naaste geworden
van het slachtoffer van de rovers?

Een van de lessen van dit verhaal is: Naaste ben je niet, naaste wordt je.

Het is haast gênant hoe ongemakkelijk de wetgeleerde zich voelt.
Samaritanen waren immers vreemdelingen, uitschot van de samenleving.
Mensen met een misvormd geloof, voor de helft joods,
voor de andere helft heidens. En daarom helemaal onrein,
want het alles of niets; voor God alleen volmaaktheid aan de hele wet.
Samaritanen, daar loop je met een wijde boog omheen.

Op Jezus’ vraag wie is naaste geworden?
durft hij niet eens het woord Samaritaan in de mond te nemen.
De man die medelijden met hem heeft getoond. Een omslachtig antwoord.
Jezus lijkt daar niet op in te gaan en zegt gewoon:
Doet u dan voortaan net zo.

Weer dat vervelende werkwoord: doen. Dat is dus de wet. Die moet je doen.
Volmaakt: over de top goed. Overdreven, onverschillig je geld weggeven,
ongeacht of de herbergier te vertrouwen is.
Vandaag zouden we zeggen, ongeacht of de helft van je giften
aan de strijkstok blijft hangen; opgaat aan dure kantoors en directeuren.

Kom je al in opstand? Dit strijkt toch tegen de haren in?
Dat is wat Jezus doet met de wet. Het is zo onmenselijk moeilijk,
zo onhaalbaar en voor mensen onmogelijk.
En de vraag van de wetgeleerde is alleen maar groter geworden:
Waar moet ik beginnen?


Jezus laat hetzelfde zien als Paulus:
het is alles of niets, en bij mensen onmogelijk.
En natuurlijk spreken ze elkaar niet tegen,
maar door het zo scherp tegenover elkaar te zetten
hoop ik duidelijk te maken hoe heerlijk het is
dat God je niet meer de wet aanrekent.
Dat volmaakte, dat heilige, dat goede.
Alles wat zo niet haalbaar is,
wat je misschien wel wilt maar bij mensen buiten het bereik ligt.
Dat wat God terecht van mij vraagt,
maar waar ik nooit zelf aan kan beantwoorden.
Die wet vervloekt me; die wet wordt mijn dood.
Niet alleen hier en nu, maar een eeuwige dood.
En dat terwijl ik wil leven,
niet alleen hier en nu, maar ook eeuwig leven.

Zo komen we dan uiteindelijk bij Galaten 2.
Paulus zegt in vers 19: ik ben gestorven door de wet.
Het kruis is de wettelijke straf die past bij een vervloekte zoals ik ben.
Jezus heeft dat in mijn plaats ondergaan,
maar ik was daar ook, ook ik ben gestorven.
Alles wat slecht aan mij is, al mijn ongehoorzaamheid en opstand,
dat ik liever om mensen in nood heen loop; ik ben gestorven door de wet.

Maar daardoor leef ik ook niet meer voor de wet, zegt Paulus.
Ik ben er vrij van. De wet laat zien wat ik verkeerd doe,
maar na de definitieve veroordeling aan het kruis is het klaar.
Ik ben dood voor de wet.

Paulus zegt: Met Christus ben ik gekruisigd:
ikzelf leef niet meer, maar Christus leeft in mij.
Mijn leven hier op aarde leef ik in het geloof in de Zoon van God,
die mij heeft liefgehad en zich voor mij heeft prijsgegeven.

In mij, dit mens dat hier staat, en in iedereen die gelooft, zitten 2 personen.
De eerste persoon in mij, dat is mijn oude ik, dood,
maar nog steeds verantwoordelijk voor al mijn ongehoorzaamheid.
Maar er zit nog iemand in me, en nieuwe mens.
Christus leeft in mij. Christus is in jullie.

En af en toe zie je daar iets van, dat kan niet anders.
De catechismus zegt dan:
Het kan niet anders, of ieder die door echt geloof in Christus is ingeplant,
brengt vruchten van dankbaarheid voort.

En dan zeggen de mensen, he, daar is iets mee.

En Vader zal bij het oordeel je er voor belonen,
voor die goede, mooie dingen die je doet.
Dat zijn niet goede werken van mijn oude ik, mijn oude mens
waarbij zelfs de beste werken nog bevlekt zijn met zonde,
maar de goede werken die Christus doet, volmaakt, over de top goed,
Hij die in je leeft.
En daardoor gebeurt iets moois.
Door dat Jezus in mij zit, doet hij het goede in mij.
Ik zelf leef niet meer, maar Christus leeft in mij.
En als Gods wet zegt dat we iets moeten doen, en mij lukt het niet;
Hij doet het, en hij zal leven.
En dan zorgt Jezus ook dat wij leven, en zelfs dat wij het doen.

Lig je verslagen aan de weg, aangevallen door rovers
die je het goede leven willen ontnemen?
Dan komt Jezus, die vreemdeling. Wat heeft hij nou in mij te zoeken?
Maar hij helpt wel. En zoveel meer dan nodig.
Misschien zou je al blij zijn als je dat ene lastige gebod wat beter kon doen:
Niet meer haten, of niet meer jaloers zijn.
Maar wat Jezus in jou doet is veel meer. Hij maakt je volmaakt.
Het is over de top goed wat Jezus voor je doet.
Hij helpt je niet alleen hier een nu aan een mooi leven,
daarbovenop geeft deze vreemdeling een lift, naar het eeuwige leven.

En hij heeft zijn Vader, de herbergier met vele kamers,
een blanco cheque gegeven:
Geef alles wat ze nodig hebben, ik zal het betalen!

Amen


online delen:

tag liefdegebod goed doen gehoorzaamheid vrijheid duivel als aanklager sympathetisch-kritisch wet

Meer preken uit Heidelbergse Catechismus